Beoordeling
1. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de hoorplicht is geschonden door de officier van justitie.
2. De kantonrechter heeft overwogen dat de officier van justitie het administratief beroep terecht als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt en daarom mocht worden afgezien van het horen.
3. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene in het administratief beroepschrift is verzocht om te worden gehoord. De aangevoerde bezwaren in administratief beroep kunnen naar het oordeel van het hof niet als kennelijk ongegrond - dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - worden aangemerkt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de officier van justitie, blijkens zijn beslissing op het beroepschrift, in de aangevoerde bezwaren aanleiding heeft gevonden om de beschikbare informatie te raadplegen. Nu geen van de uitzonderingssituaties van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht zich hier voor doet, had de officier van justitie de gemachtigde in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord.
4. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie ten onrechte niet vernietigd in verband met schending van de hoorplicht. De beslissing van de kantonrechter en, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie zullen daarom worden vernietigd. Dit brengt mee dat hetgeen de gemachtigde verder heeft aangevoerd tegen deze beslissingen geen bespreking meer behoeft.
5. Ter beoordeling staat nu het beroep tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 februari 2015 om 15.41 uur op de Nachtegaalstraat te Utrecht met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
6. Namens de betrokkene wordt ontkend dat de gedraging is verricht. De gemachtigde voert hiertoe aan dat de betrokkene wel degelijk aan het laden en lossen was. Voorts klaagt de gemachtigde dat de cautie niet is gegeven aan de persoon die de verbalisant bij de auto aantrof, terwijl de verbalisant niet wist of dit de bestuurder of een passagier betrof. Daarnaast stelt de gemachtigde dat de officier van justitie zich niet aan het beleid heeft gehouden om de inleidende beschikking te vernietigen, indien geen reactie van de verbalisant wordt ontvangen op het verzoek om nadere informatie. Daarmee is het gelijkheidsbeginsel in deze zaak geschonden.
7. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt zakelijk weergegeven in dat het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een laad- en losgelegenheid en dat de passagier heeft gezegd dat de bestuurder alleen snel een taart ging halen bij de supermarkt.
8. Het hof heeft in zijn arrest van 10 januari 2013, WAHV 200.088.578, te vinden op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHARL:2013:BY8163 met betrekking tot de cautie geoordeeld het onjuist te achten een verklaring van een betrokkene waaraan de cautie niet is voorafgegaan te gebruiken voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat de persoon bij het voertuig van de betrokkene zich kenbaar heeft gemaakt als passagier. Dat dit geen passagier maar de vertegenwoordiger van de betrokkene betrof, is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande kan aan het feit dat de verbalisant geen cautie heeft gegeven niet de betekenis toekomen dat deze in het zaakoverzicht opgenomen verklaring niet -ten nadele van de betrokkene- bij de vaststelling of de gedraging is verricht, kan worden betrokken. 9. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, www.rechtspraak.nl, LJN: AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht (HR 10 juni 1975, www.rechtspraak.nl, LJN: AJ4297).
10. In dit geval is geen sprake van laden en lossen als hiervoor bedoeld, nu het hier gaat om een taart waarvan niet kan worden gezegd dat deze niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kan worden opgehaald. Dat de handeling nog geen minuut duurde en het inladen zo kort mogelijk is geweest, zoals de gemachtigde stelt, maakt dit niet anders. Aldus staat vast dat de gedraging is verricht.
11. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de officier van justitie het beleid voert om de inleidende beschikking te vernietigen, indien, zoals hier, geen reactie van de verbalisant wordt ontvangen op het verzoek om nadere informatie hangende de behandeling van het beroep door de kantonrechter. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
12. Het beroep tegen de inleidende beschikking is ongegrond.
13. De gevraagde kosten gemaakt in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 496,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 496,-.