ECLI:NL:GHARL:2017:11352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.219.689/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nader onderzoek naar gezag en omgang na echtscheiding

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 19 december 2017, wordt een verzoek behandeld van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen na de echtscheiding. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft verweer gevoerd en de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, die de echtscheiding heeft uitgesproken en het ouderlijk gezag aan de moeder heeft toegewezen, bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige kinderen, geboren in 2003 en 2007, in de gelegenheid zijn gesteld hun mening te uiten, maar hier geen gebruik van hebben gemaakt.

De vader heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank, waarin hij verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag en een regeling voor begeleide omgang met de kinderen. De moeder heeft echter aangegeven dat zij zich onveilig voelt bij omgang tussen de vader en de kinderen, en heeft de stellingen van de vader over bedreigingen en gewelddadigheden betwist. Het hof heeft geconcludeerd dat het rapport van de raad voor de kinderbescherming voornamelijk is gebaseerd op de visie van de moeder, zonder dat andere bronnen zijn geraadpleegd.

Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de raad voor de kinderbescherming te verzoeken om aanvullend onderzoek te doen naar de onveiligheid die de moeder heeft gesteld, en om te adviseren over het gezag en de mogelijkheden voor een zorgregeling. Het hof benadrukt het belang van het verkrijgen van informatie van de kinderen en andere betrokkenen, en houdt verdere beslissingen aan tot na ontvangst van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.219.689/01
(zaaknummer rechtbank C/08/183586/ES RK 16-901 en C/08/181580/ES RK 16-237)
beschikking van 19 december 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.S.Th.H. Ruijters te Eindhoven,
en
[verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.H.G. Schuringa te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 april 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 juli 2017;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 24 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ruijters van 10 augustus 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Schuringa van 21 augustus 2017
.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2003, is -zowel voorafgaand aan de mondelinge behandeling als kort daarna- in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is verschenen de heer [B] , tolk Syrisch Libanees, die daartoe ter zitting is beëdigd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2002 te [C] , Syrië met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -onder meer- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , voornoemd, en [de minderjarige2] , geboren [in]
2007.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen de minderjarigen en de man afgewezen en bepaald dat de vrouw met ingang van de datum na verzending van de bestreden beschikking alleen het ouderlijk gezag uitoefent over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De vader is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op het gezag en de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, te bepalen dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen en te bepalen dat de man gerechtigd is tot begeleide omgang met de minderjarigen gedurende één uur per week dan wel gedurende een door het hof in goede justitie te bepalen duur en frequentie.
4.3
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De moeder heeft aangevoerd dat zij veel angst heeft voor de vader en al lange tijd door de vader wordt bedreigd. Ze wil de kinderen niet bij de vader weghouden, maar vindt de situatie voor haarzelf en de kinderen niet veilig genoeg voor omgang tussen de vader en de kinderen. De vader heeft de stellingen van de moeder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen en andere (pogingen tot) gewelddadigheden uitdrukkelijk betwist. Volgens de vader is ook niet gebleken van dergelijke gewelddadigheden, dan wel andere gedragingen die aan omgang in de weg zouden staan.
5.4
Het hof is van oordeel dat het rapport van de raad van 30 december 2016 met betrekking tot de genoemde onveiligheid van de moeder en de kinderen voornamelijk berust op de visie van de moeder. Er zijn geen andere personen uit de omgeving van vader benaderd die het verhaal van de moeder kunnen bevestigen.
Voorts blijkt uit het raadsrapport (bron: moeder d.d. 15 juni, 19 augustus en 11 november 2016) dat de kinderen op 19 augustus 2016 te kennen hebben gegeven graag contact met de vader te willen hebben waarna de moeder op 2 september 2016 aangeeft dat de kinderen geen contact meer willen met de vader aangezien ze getuige zijn geweest van een telefoongesprek tussen de ouders waarbij de vader de moeder bedreigde. Weliswaar staat in het raadsrapport dat dit ook vanuit de bron [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (van 11 november 2016) blijkt, maar het is het hof niet duidelijk of en wanneer de raad hierover met de kinderen heeft gesproken, of de moeder hierbij aanwezig was en welk contact de kinderen niet willen met de vader (onduidelijk is bijvoorbeeld of begeleid contact en/of contact via social media wel een mogelijkheid zou(den) kunnen zijn). Daarnaast heeft het hof [de minderjarige1] uitgenodigd voor een kindgesprek. In eerste instantie gaf zij aan in gesprek te willen met het hof maar uiteindelijk heeft ze dit gesprek afgebeld en is ze na herhaald verzoek van het hof -en anders dan ter zitting besproken met de moeder- niet verschenen.
5.5
Het hof acht zich op grond van vorenstaande en de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om een aanvullend onderzoek in te (doen) stellen naar de door de moeder gestelde onveiligheid vanuit de vader voor de kinderen en nader te adviseren over het gezag van de ouders en de mogelijkheden van een zorg/contactregeling tussen de vader en de kinderen. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan verschillende andere mogelijkheden voor contact (ook begeleid, schriftelijk en/of via social media). Het hof acht het van belang dat hierover ook informatie wordt ingewonnen bij oma (moederszijde) nu zij blijkens de stukken tot voor kort contact heeft gehad met de vader. Voorts acht het hof van belang, nu er inmiddels meer dan een jaar is verstreken en [de minderjarige1] ook na herhaald verzoek niet is verschenen noch een brief naar het hof heeft gestuurd, dat de raad opnieuw met de kinderen (buiten aanwezigheid van andere volwassenen om) in gesprek gaat. Ten slotte is van belang dat toegelicht wordt op welke manier er door de raad met de kinderen is gesproken op 11 november 2016.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.5 omschreven en daaromtrent uiterlijk op
13 april 2018te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 19 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.