ECLI:NL:GHARL:2017:11333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
21-000102-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling in complexe vader-zoon relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn vader, die hij met zijn auto zou hebben aangereden. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld voor zware mishandeling tot een gevangenisstraf van 357 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De verklaringen van de verdachte, die in een staat van paniek handelde, en de complexe en problematische relatie tussen hem en zijn vader, waren cruciaal voor de beslissing. Het hof oordeelde dat de verdachte mogelijk onvoorzichtig had gehandeld, maar dat er geen bewijs was voor opzet. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklachten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de context van de relatie tussen verdachte en aangever in overweging te nemen bij het beoordelen van opzet in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000102-17
Uitspraak d.d.: 22 december 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2016 met parketnummer 18-930177-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met het parketnummer 18-238250-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, conform hetgeen daarover is opgenomen in het vonnis van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de 50 uren taakstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2016, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de daarbij behorende proeftijd met een jaar zal verlengen. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Pellinkhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en hem voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 357 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waaraan meerdere bijzondere voorwaarden werden verbonden.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de 50 uren taakstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2016, heeft de rechtbank de daarbij behorende proeftijd met een jaar verlengd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een auto, met kracht en vaart, op die [slachtoffer] is ingereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door die auto is geschept en/of klem is komen te zitten tussen de auto en een muur, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , aan [slachtoffer] , (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee gebroken heupen en/of gebroken ribben en/of snijwonden, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een auto, met kracht en vaart, op die [slachtoffer] in te rijden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door die auto is geschept en/of klem is komen te zitten tussen de auto en een muur.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Aan verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door opzettelijk met zijn personenauto in te rijden op aangever [slachtoffer] , zijnde verdachtes vader. Subsidiair is hem ten laste gelegd dat hij aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat - kort gezegd - naar haar oordeel niet aan alle vereisten voor een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever was voldaan en hem veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Door de officier van justitie was bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tegen de lichtere kwalificatie door de rechtbank en de daarmee samenhangende lagere straf is het openbaar ministerie in hoger beroep gekomen.
Verdachte heeft erkend dat het zwaar lichamelijk letsel van zijn vader is veroorzaakt, althans moet zijn veroorzaakt, door zijn, verdachtes, rijgedragingen, maar dat er geen sprake is geweest van opzet daarop, in welke vorm dan ook. Hij zou - bevangen door grote angst en paniek en mogelijk ook boosheid - enkel geprobeerd hebben om weg te komen en daarbij zijn vader blijkbaar hebben geraakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het dossier en van hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting van 12 december 2017 naar voren is gebracht. Dit leidt tot de navolgende overwegingen.
Aan het incident van 29 juni 2016 ligt de uiterst gecompliceerde relatie tussen verdachte en zijn vader, aangever, ten grondslag. Verdachte ervaart de wijze waarop zijn vader zich sinds jaar en dag inmengt in zijn leven en dat van zijn naaste familie als ondermijnend, bedrieglijk en in brede zin destructief, zowel in zakelijk als in emotioneel opzicht. Verdachte heeft verklaard grote angst voor zijn vader te koesteren en hem tot alles in staat te achten. Zijn broer en zus hebben zich daarover in overeenkomstige zin uitgelaten, zij het dat zij erin geslaagd zijn afstand van hun vader te nemen. Verdachte voelt echter de plicht, mede door hetgeen de cultuur in zijn land van herkomst hem daarover voorschrijft, loyaal te zijn aan zijn vader. Ondanks voortdurende desillusie en afwijzing tracht verdachte daarom telkens opnieuw een brug te slaan tussen hem en zijn vader en een wederzijds respect tot stand te brengen. Uit de over de persoon van verdachte uitgebrachte psychologische rapportage en hetgeen het hof daaromtrent heeft waargenomen heeft dit bij verdachte, waar het om de verhouding tot zijn vader gaat, geleid tot een gemoedstoestand die gekenmerkt wordt door verdriet en verscheurdheid.
Het hof acht de hiervoor geschetste context van belang bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Uit de door verdachte ten overstaan van verbalisanten en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen komt het navolgende beeld naar voren.
In de middag van 29 juni 2016 wil verdachte in gesprek met zijn vader met betrekking tot een zakelijk geschil over de door verdachte geëxploiteerde pizzeria, waarin ook zijn vader participeert. Dat gesprek vindt plaats op een nabij het appartement van aangever gelegen parkeerterrein, afgesloten door een slechts door bewoners te openen hek, aan de [adres] te [plaats] . De echtgenote van aangever, niet zijnde de moeder van verdachte, is daarbij aanwezig, evenals de vriendin van verdachte, de getuige [getuige 1] . Het gesprek tussen vader en zoon leidt slechts tot - op z'n zachtst gezegd - wederzijds onbegrip. Verdachte verklaart dat hij dan ziet dat zijn vader een waterpomptang uit zijn auto haalt en daarmee op hem afrent. Verdachte neemt daarop plaats in zijn auto, een witte Citroën Berlingo, vergrendelt de deur, met de intentie om weg te komen van het parkeerterrein. Hij rijdt om het midden op het parkeerterrein gelegen bergingencomplex en ziet dat het toegangshek gesloten is. Daardoor ziet hij zich genoodzaakt om opnieuw rond de bergingen te rijden, hetgeen ertoe leidt dat hij opnieuw met zijn vader geconfronteerd wordt. Volgens de verklaring van verdachte rent zijn vader met de door verdachte bestuurde auto mee. De vader slaat daarbij met de waterpomptang het raam aan de bestuurderszijde van de Citroën Berlingo in en tracht datzelfde te doen met de voorruit en/of de motorkap. Doordat getuige [getuige 1] nog blijkt te beschikken over de afstandsbediening van het toegangshek - verdachte en zijn vriendin hebben eerder in het betreffende appartementencomplex gewoond - weet verdachte het parkeerterrein te verlaten, naar eigen zeggen volledig in paniek. Hij raakt daarbij zijn vader, zonder zich daarvan bewust te zijn. Deze komt klem te zitten tussen de auto van verdachte en de wand van een berging. Vaststaat dat de vader daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt, waaronder twee gebroken heupen.
Verdachte meldt zich vervolgens op het politiebureau.
De rechtbank heeft haar bewezenverklaring in aanzienlijke mate gebaseerd op de waarnemingen van een tweetal onafhankelijke getuigen, [getuige 2] en [getuige 3] , die op de eerste etage bezig waren met schilderwerkzaamheden. Beiden verklaren geen voorwerp in de handen van aangever te hebben gezien. Beiden verklaren ook de indruk te hebben gehad dat de bestuurder van de witte bestelauto opzettelijk op de man inreed.
Deze waarnemingen sluiten aan bij hetgeen aangever en zijn echtgenote daarover hebben verklaard.
Het hof leidt uit de verklaringen van de beide onafhankelijke getuigen echter af dat zij pas naar buiten hebben gekeken
nadatzij 'een harde klap en geschreeuw' hadden gehoord. Dit rechtvaardigt de veronderstelling dat zij de manoeuvres van aangever met de (waterpomp)tang weliswaar hebben gehoord, maar niet hebben gezien. Het hof is voorts van oordeel dat het niet anders kan dan dat het bestuurdersraam verbrijzeld is met een daartoe door aangever gehanteerd voorwerp. Daarbij is gelet op het feit dat het versplinterde glas, kennelijk door een van buiten komende kracht, vrijwel volledig
inde auto terechtgekomen is (en dus niet ook daarbuiten). In het rapport van de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) van 4 juli 2016 wordt als mogelijke verklaring hiervoor gegeven dat het lichaam van aangever heeft verhinderd dat het gebroken glas buiten de auto is terechtgekomen. Het raam zou volgens het proces-verbaal van de VOA versplinterd zijn, althans versplinterd kunnen zijn, als gevolg van een door de aanrijding veroorzaakte druk. Het hof acht deze mogelijkheid, bezien in het licht van een na te noemen krasspoor, waarvoor het VOA-rapport geen verklaring geeft, niet overtuigend.
Het scenario van verdachte op dit punt - welk scenario steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] - wordt bevestigd door het op de afdekkap van de (linker) ruitenwisser aangetroffen veegspoor en het, in het verlengde van dit veegspoor, op de motorkap aangetroffen ‘brede, diepe en verse’ krasspoor, zoals gefotografeerd en beschreven in genoemd VOA-rapport. Het hof leidt uit dit sporenbeeld af dat aangever met een hard voorwerp de voorruit heeft verbrijzeld en daarbij tevens een ruitenwisser en de motorkap heeft geraakt. Uitgaande van de aanwezigheid van een hard voorwerp in de handen van aangever, acht het hof derhalve aannemelijk geworden dat aangever de portierruit aan de bestuurderszijde heeft ingeslagen.
Uit het VOA-rapport blijkt tevens dat alle beschadigingen van de Citroën Berlingo zich bevinden ter linkerzijde (linker voorzijde en linker portier) van de auto. De voorzijde vertoont geen beschadigingen. Deze sporen rechtvaardigen de conclusie dat aangever niet frontaal is aangereden, maar veeleer door de linkerzijkant van de auto is geschampt. Aangever raakte daarbij beklemd tussen de linkerzijkant van de Citroën en één van de eerdergenoemde bergingen. De snelheid waarmee verdachte op dat moment heeft gereden kon niet worden vastgesteld. Wat daar ook van zij, verdachte zelf heeft in dat verband verklaard niet harder dan 10 km/u te hebben gereden.
Het vorenstaande raakt de beantwoording van de vraag naar het bij verdachte al dan niet aanwezige opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van aangever dan wel op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of er in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Bij toepassing van vorenstaand toetsingskader op het hier ter beoordeling staande incident komt het hof tot het navolgende oordeel.
Vaststaat dat aangever door toedoen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen verdachte naar zijn zeggen in hoge mate betreurt. Het hof ziet echter in de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden contra-indicaties voor de aanname dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan. Daargelaten de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op het onder 1 ten laste gelegde gevolg heeft meegebracht - welke vraag door de rechtbank ontkennend is beantwoord - heeft verdachte meermalen verklaard in paniek te zijn geweest en vanuit die gemoedstoestand onbewust te hebben gehandeld. Daarnaast vormen de hiervoor beschreven precaire verhouding tussen verdachte en aangever en de wijze waarop verdachte de relatie tot zijn vader ervaart voor het hof een contra-indicatie voor het bewijs dat verdachte de gevolgen van zijn handelen heeft aanvaard. Daarmee ontbreekt ook het bewijs voor het onder 2 vereiste opzet.
Hoewel het hof de verklaring van verdachte, als zou hij niet hebben bemerkt dat hij zijn vader had geraakt, onwaarschijnlijk acht, kunnen zijn verklaringen overigens als betrouwbaar worden aangemerkt, mede bezien in het licht van de hiervoor beschreven verstandhouding tussen verdachte en zijn vader, de daaromtrent bij verdachte bestaande grote gevoeligheden en de door de aanval met het door aangever gehanteerde voorwerp veroorzaakte paniek.
Dan rest slechts de constatering dat verdachte mogelijk aanmerkelijk dan wel zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. Wellicht valt hem dat in strafrechtelijke zin te verwijten. Nu de tenlastelegging evenwel geen culpose variant bevat, zal het hof verdachte vrijspreken van hetgeen hem wél ten laste is gelegd.
Dit brengt mee dat het hof daardoor niet toekomt aan oplegging van de op zichzelf wel aangewezen te achten bijzondere voorwaarden, zoals door de rechtbank in haar vonnis is geformuleerd.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 18-238250-15)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2016 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu het hof verdachte zal vrijspreken van de gehele tenlastelegging zal de vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 10 november 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2016, in de zaak met het parketnummer 18-238250-15 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 22 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.