ECLI:NL:GHARL:2017:11311

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.227.470
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangakkoord op basis van onvoldoende financiële mogelijkheden en verdiencapaciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de appellant om een dwangakkoord. De appellant, een alleenstaande man met een netto-inkomen van € 1.223,- per maand, had een totale schuldenlast van € 32.581,54 en had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder Menzis Zorgverzekeraar N.V. en Proximedia Nederland B.V. Het hof oordeelde dat het aanbod van de appellant niet het uiterste was waartoe hij financieel in staat was, gezien zijn opleidingsniveau en de positieve beoordeling van zijn werkgever. De rechtbank had eerder het verzoek om een dwangakkoord afgewezen, omdat het aangeboden bedrag van € 9.000,- nog niet op de rekening van de schuldhulpverlener was gedeponeerd en er geen garantie was voor nakoming van het akkoord. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid hun instemming met de schuldregeling konden weigeren, gezien het feit dat zij 20% van de schuldeisers en 20% van de schuldenlast vertegenwoordigden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 november 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.227.470
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 444614)
arrest van 21 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D. Vrolijks,
tegen

1.de naamloze vennootschapMenzis Zorgverzekeraar N.V.,gevestigd te Wageningen,

geïntimeerde sub 1,
hierna: Menzis,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
en

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Op 15 augustus 2017 heeft [appellant] bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tegelijk met een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, een verzoek ingediend om Menzis en Proximedia als weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (hierna: Fw).
1.2
Bij vonnis van 7 november 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, het verzoek de weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 15 november 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de weigerachtige schuldeisers te bevelen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling, met hoofdelijke veroordeling van de weigerachtige schuldeisers in de kosten van beide instanties.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de brieven met bijlagen van 28 november 2017 en 8 december 2017 van mr. Vrolijks. Voorts zijn bij het hof binnengekomen een brief met bijlagen van 5 december 2017 van GGN Mastering Credit N.V. en het verweerschrift met bijlagen van 8 december 2017 van de heer [medewerker] van Nouta Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V.
2.3
Bij de voornoemde brief met bijlagen van 8 december 2017 van mr. Vrolijks wordt als productie 21 een e-mailbericht van 7 december 2017 van de rechtbank Midden-Nederland overgelegd. De rechtbank bevestigt in deze e-mail de intrekking van het schuldsaneringsverzoek van [appellant] .
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2017, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Namens Menzis is, zoals aangekondigd in de in 2.2 genoemde brief van 5 december 2017, niemand verschenen. Namens Proximedia is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het hof zal de brief met bijlagen van 5 december 2017 van GGN Mastering Credit N.V. en het verweerschrift van 8 december 2017 van Nouta Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. buiten beschouwing laten, omdat deze stukken, die het karakter dragen van een verweerschrift, niet door een advocaat zijn ondertekend. Dat is volgens de ten deze (naar analogie) toepasselijke artikelen 282 lid 1 en 278 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering echter wel vereist. Het hof heeft geen aanleiding gezien dit verzuim te laten herstellen, gezien de uitkomst van deze procedure.
3.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [appellant] , geboren op [geboortedatum] , is een alleenstaande man. [appellant] heeft diverse bronnen van inkomsten uit arbeid. [appellant] werkt op dit moment gemiddeld 18 uur per week bij PostNL op basis van een nul-urencontract voor onbepaalde tijd. Daarnaast geeft [appellant] 2 uur per week drumlessen en houdt hij zich 8 uur per week bezig met het voeren van acquisitie en het ontwikkelen van een nieuwsbrief en drummethode ten behoeve van deze drumlessen. [appellant] werkt tevens 2,5 uur per week als art director in de eenmanszaak [onderneming] (hierna: [onderneming] ) en voert ten behoeve van deze werkzaamheden 2 uur per week acquisitie. Tot slot verricht [appellant] 7 tot 10 uur per week werkzaamheden voor [onderneming van vriendin] , het bedrijf van zijn vriendin [vriendin van appellant] (hierna: [vriendin van appellant] ). Het netto-inkomen van [appellant] bedraagt € 1.223,- per maand.
3.3
De totale schuldenlast van [appellant] bedraagt blijkens het verzoekschrift in hoger beroep € 32.581,54 en omvat tien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met een schuld van € 502,- en negen concurrente schuldeisers met een totale schuld van € 32.079,54, waaronder de schuld aan Menzis van € 2.273,11 en de schuld aan Proximedia van
€ 4.308,96.
3.4
[appellant] heeft bij brief van 30 januari 2017 een schuldregeling aan zijn schuldeisers aangeboden. Deze schuldregeling houdt in dat de preferente schuldeiser een betaling ontvangt van 45,50% van zijn vordering en dat de concurrente schuldeisers ieder een betaling ontvangen van 22,75% van hun vorderingen, tegen finale kwijting. In hoger beroep is het aanbod opnieuw berekend. Thans houdt het voorstel in dat de preferente schuldeiser 54,40% en de concurrente schuldeisers ieder betaling van 27,20% van hun vorderingen ontvangen. De middelen voor het aanbod ontvangt [appellant] uit een saneringskrediet van
€ 9.000,- dat aan hem door [vriendin van appellant] ter beschikking is gesteld. Van de schuldeisers zijn alleen Menzis en Proximedia niet akkoord gegaan met de aangeboden schuldregeling. De schuld aan Menzis vertegenwoordigt 6,9% van de totale schuldenlast en de schuld aan Proximedia vertegenwoordigt 13% van de totale schuldenlast.
3.5
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om een dwangakkoord te bevelen afgewezen, omdat het aangeboden bedrag van € 9.000,- nog niet op de bankrekening van de schuldhulpverlener was gedeponeerd, waardoor de nakoming van het akkoord niet was gegarandeerd. Daarnaast heeft de rechtbank het niet onaannemelijk geacht dat [appellant] (op korte termijn) meer inkomen uit arbeid zou kunnen verwerven, met in de toekomst een grotere afloscapaciteit tot gevolg. Daardoor is volgens de rechtbank onvoldoende duidelijk dat het bod het uiterste is waartoe [appellant] financieel in staat moet worden geacht en hebben de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling kunnen komen.
3.6
[appellant] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en voert – kort samengevat – het volgende aan. [appellant] spreekt diverse bronnen van inkomsten aan om zijn verdiencapaciteit te benutten, waarbij hij zich richt op de maximalisatie van zijn arbeidsurenomvang en de hoogste opbrengst per gewerkt uur. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij zijn drumlessen ten dele heeft geclusterd en dat hij alle tijd die er overblijft aanwendt om ander werk te doen. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is geworden dat het bod van [appellant] het uiterste is waartoe hij financieel in staat moet worden geacht. Tegen het oordeel dat het aangeboden akkoord nog niet is gegarandeerd, komt [appellant] eveneens op. Bij brief van 8 december 2017 heeft [appellant] productie 22 overgelegd, waaruit blijkt dat het bedrag van € 9.000,- door [vriendin van appellant] op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Vrolijks is gedeponeerd. Het bedrag van het akkoord is dus gegarandeerd, aldus [appellant] .
3.7
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw wordt een verzoek als hier aan de orde toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan.
3.8
Vast is komen te staan dat het saneringskrediet dat door [vriendin van appellant] ter beschikking is gesteld op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Vrolijks is gedeponeerd. Daarmee is de nakoming van de schuldregeling gegarandeerd.
Ten aanzien van de vraag of de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid tot weigering hebben kunnen komen oordeelt het hof dat ook in hoger beroep onvoldoende is komen vast te staan dat er voor [appellant] geen reële vooruitzichten bestaan om (substantieel) meer inkomsten voor zijn schuldeisers te verwerven dan thans het geval is. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. [appellant] drijft sinds 2007 [onderneming] . Vanaf 2012 zijn de inkomsten uit [onderneming] teruggelopen en is [appellant] om extra inkomsten te realiseren drumlessen gaan geven. De inkomsten uit [onderneming] zijn op dit moment (vrijwel) nihil. [appellant] werkt thans gemiddeld 18 uur per week bij PostNL, geeft 2 uur per week drumlessen en werkt 2,5 uur per week als art director. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij over een afgeronde hbo-opleiding als art director beschikt. Ook heeft hij verklaard dat hij bij zijn werk bij PostNL erg gewaardeerd wordt en dat men hem graag inzet. Daarnaast heeft hij ervaring in magazijnwerk. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] op dit moment niet meer dan 20 uur betaald krijgt voor zijn werkzaamheden bij PostNL en zijn drumlessen en met zijn overige activiteiten geen (zichtbaar) inkomen genereert. Naar het oordeel van het hof benut [appellant] dan ook niet zijn volledige verdiencapaciteit. Daarbij ligt het op grond van zijn opleidingsniveau en de positieve beoordeling door de werkgever in de rede dat [appellant] in de nabije toekomst meer inkomen kan generen, hetzij bij PostNL, hetzij elders in loondienst, of door het geven van drumlessen verder uit te breiden zonder zijn mogelijkheden op ander betaald werk daarmee te beperken. Om die redenen kan zijn aanbod niet worden aangemerkt als het uiterste waartoe hij financieel in staat is. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de weigerachtige schuldeisers zowel 20% van de schuldeisers als 20% van de schuldenlast vertegenwoordigen. Dit is een substantieel percentage van zowel het aantal schuldeisers als van de totale schuldenlast. Op grond van deze feiten en omstandigheden, mede in onderling verband beschouwd, hebben de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid hun instemming met de schuldregeling kunnen weigeren en behoeven de overige door [appellant] aangevoerde gronden geen nadere bespreking meer.
3.9
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 november 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, F.J.P. Lock en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.