ECLI:NL:GHARL:2017:11300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.225.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing in het kader van echtscheiding en gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar dochter naar een andere woonplaats. De moeder had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De dochter was in het kader van een voorlopige voorziening aan de moeder toevertrouwd, maar na de verhuizing van de moeder naar een andere plaats, werd de dochter aan de vader toevertrouwd. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende was aangetoond en dat de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid was. De moeder had geen zelfstandige woonruimte in de nieuwe woonplaats en de verhuizing zou de relatie tussen de dochter en de vader negatief beïnvloeden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af, waarbij het belang van het kind voorop stond. De moeder werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.225.879 en 200.225.881
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 442020 en 445998)
beschikking van 21 december 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Bosman te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de gedingen in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2017 (in zaaknummer
200.225.881) en 3 oktober 2017 (
in zaaknummer 200.225.879), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 oktober 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Bosman van 17 november met één productie.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is H.J. Oosterbeek verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de partijen is op [geboortedatum] te Leiden geboren [het kind]. Partijen zijn van rechtswege gezamenlijk belast met het gezag over [het kind].
3.2
De vader heeft op 30 maart 2017 een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ingediend.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 28 juli 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, [het kind] toevertrouwd aan de moeder. Partijen zijn in die voorlopige voorzieningenprocedure overeengekomen dat [het kind] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede iedere woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur.
3.4
Bij beschikking van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om uiterlijk 1 augustus 2017, dan wel een andere datum die de rechtbank juist acht, te verhuizen naar [woonplaats] en om [het kind] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats], afgewezen.
3.5
Bij beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2017 heeft de rechtbank voormelde beschikking van 28 juli 2017 gewijzigd en [het kind] toevertrouwd aan de vader, met bevel dat, indien [het kind] niet reeds in de macht van de vader mocht zijn, zij aan de vader wordt afgegeven zo nodig met behulp van de sterke arm.
3.6
[het kind] woont sinds 8 oktober 2017 bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te mogen verhuizen naar [woonplaats] en de toevertrouwing van [het kind] aan een van de ouders.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 oktober 2017 (zaaknummer 200.225.879) en met zeven grieven van de beschikking van 30 augustus 2017 (zaaknummer 200.225.881). De moeder verzoekt het hof:
in zaaknummer 200.225.879
- bij wege van provisionele voorziening voormelde beschikking van 3 oktober 2017 te schorsen;
in zaaknummer 200.225.881
- voormelde beschikking van 30 augustus 2017 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
* de moeder (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen naar [woonplaats];
* de moeder vervangende toestemming te verlenen om [het kind] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats];
althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om schorsing van de beschikking van 3 oktober 2017, alsmede in haar verzoeken om vervangende toestemming tot verhuizing en inschrijving van de minderjarige op school, dan wel die verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond.

5.De motivering van de beslissing

verzoekt tot schorsing van de beschikking van 3 oktober 2017 (zaaknummer 200.225.879)
5.1
Ter mondelinge behandeling van de hoofdzaak en het schorsingsverzoek heeft de moeder bij monde van haar advocaat met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2017 opgemerkt dat zij geen belang meer heeft bij het schorsingsverzoek indien het hof een eindbeslissing geeft op haar verzoeken omtrent de vervangende toestemming en de inschrijving op een basisschool in [woonplaats] (zaaknummer 200.225.881). Nu het hof een eindbeslissing in de hoofdzaak zal geven, is het schorsingsverzoek niet meer aan de orde en zal het hof dit (voorwaardelijke) schorsingsverzoek afwijzen.
verzoek tot vervangende toestemming om te verhuizen en voor de inschrijving op een basisschool in [woonplaats] (zaaknummer 200.225.881)
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.4
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.6
De moeder stelt dat zij gebonden is aan [woonplaats] en er een noodzaak voor haar was om te verhuizen. Haar familie, vrienden en oud-collega’s wonen in [woonplaats]. De echtelijke woning van partijen in [plaats] zal verkocht worden. Zij had geen inkomen en woont vooralsnog bij haar ouders in [woonplaats]. Passende woonruimte is in [woonplaats] goedkoper dan in [plaats]. Ook had zij in [plaats] geen uitzicht op een passende baan, terwijl zij in [woonplaats] al snel werk had gevonden. Eerst een parttime functie en daarna al snel een fulltime baan bij een verzekeringsmaatschappij. Door de problematiek rondom de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [het kind] is zij op dit moment echter niet in staat om te werken.
De zorgregeling met de vader kan ongewijzigd worden voortgezet. De vader kan [het kind] na een verhuizing naar [woonplaats] ook twee keer per maand ook op woensdagmiddag bij zich hebben. Wanneer [het kind] op de vrijdag op de basisschool in [woonplaats] eerder vrij is dan in [plaats] het geval was, dan kan de vader haar vroeger ophalen. Daarnaast kan [het kind] ter compensatie bijvoorbeeld een extra week in de vakanties bij de vader verblijven. Dat [het kind] tot nu toe in [plaats] naar school is gegaan en vriendinnen heeft in [plaats] is niet doorslaggevend. [het kind] was buiten de schooltijden altijd bij haar en zij gingen vaak samen naar [woonplaats], aldus de moeder. Het sociale leven van [het kind] speelde zich voorheen feitelijk ook al in [woonplaats] af. De extra reiskosten in het kader van de omgang zullen circa € 63,44 per maand bedragen. Dat is evenals de langere reistijd niet onoverkomelijk, temeer nu er altijd al veel werd gereisd. De vader verleende aanvankelijk zijn medewerking aan een eventuele verhuizing naar [woonplaats]. Partijen hadden voor die situatie al afspraken gemaakt over de omgang, maar sinds de vader bekend werd met de nieuwe partner van de moeder is hij daarop teruggekomen.
De moeder heeft altijd fulltime gezorgd voor [het kind]. Voor het uiteengaan van partijen ondernam de vader niet veel samen met [het kind], omdat hij naast zijn meer dan fulltime werk in zijn onderneming ook vaak afwezig was in zijn vrije tijd. Tot nu toe heeft niemand aan [het kind] gevraagd wat zij graag wil.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder meegedeeld dat op 21 december 2017 een mondelinge behandeling bij de rechtbank zal plaatsvinden waarin de omgang tussen haar en [het kind] in de huidige situatie aan de orde zal zijn.
5.7
De vader betwist dat er een noodzaak voor de moeder bestaat om te verhuizen naar [woonplaats]. Het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning is aan de moeder toegewezen. De moeder heeft de sloten van de woning laten vervangen. Gedurende het huwelijk werd hij psychisch en geestelijk mishandeld door de moeder. Omdat hij de situatie niet meer aankon is hij de echtelijke woning ontvlucht. Hij heeft een huurwoning in [plaats]. De moeder heeft de beschikking van de rechtbank ten onrechte naast zich neergelegd door toch naar [woonplaats] te verhuizen met [het kind].
Volgens de vader is het goed mogelijk dat de moeder een vergelijkbare baan in [plaats] kan vinden. Een verhuizing van de moeder naar [woonplaats] heeft tot gevolg dat hij minder uren werkzaam kan zijn vanwege de extra reistijd die hij heeft wanneer hij de volledige omgangsregeling met [het kind] wil naleven. Hij wordt dan ook met aanzienlijke reiskosten geconfronteerd, zelfs wanneer de moeder de helft daarvan voor haar rekening zal nemen. Gedurende de periode tot 8 oktober 2017, totdat [het kind] bij hem is gaan verblijven, heeft de moeder onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van de zorgregeling tussen hem en [het kind].
Gedurende het huwelijk had hij wel degelijk een aandeel in de verzorging en opvoeding van [het kind]. De stelling van de moeder dat zij steeds meer langs elkaar heen gingen leven, kan hij wel bevestigen, maar niet dat de moeder ieder weekend in [woonplaats] verbleef. [het kind]’s sociale leven speelde zich in [plaats] af en ook de halfzus van [het kind] (de dochter van de moeder) woont in [plaats], evenals zijn eigen familie, en [het kind] heeft haar vriendinnen in [plaats].
De moeder heeft [het kind] meegenomen naar haar nieuwe vriend in Duitsland zonder dit aan hem kenbaar te maken. Zij heeft hierover niets gezegd bij de onderhandelingen bij de Kindbehartiger. De moeder handelt volgens de vader niet in het belang van [het kind] maar vooral uit eigen belang.
5.8
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de situatie van de ouders voor een meisje van de leeftijd van [het kind] - bijna acht jaar oud - belastend is. Het is zeer urgent dat de ouders zich serieus gaan inzetten om met elkaar te leren communiceren over de opvoeding en verzorging van [het kind]. De ouders brengen [het kind] in een loyaliteitsconflict en het is zeker dat dit ten koste van haar functioneren zal gaan. [het kind] is de inzet van de strijd tussen de ouders, welke strijd op 21 december 2017 bij de rechtbank wordt voortgezet. Niet uit te sluiten is dat een beschermingsonderzoek wenselijk is. Mogelijk is het noodzakelijk dat een onafhankelijke persoon de belangen van [het kind] gaat behartigen, omdat de ouders hiertoe onvoldoende in staat zijn.
De raad blijft bij zijn advies in eerste aanleg om het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om te verhuizen af te wijzen. [het kind] heeft haar sociale contacten in [plaats] en is daar gehecht. De moeder heeft de belangen bij haar keuze om naar [woonplaats] te willen verhuizen onzorgvuldig afgewogen.
5.9
Het hof acht het in het belang van [het kind] dat de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [het kind] te verhuizen naar [woonplaats] en [het kind] aldaar bij een basisschool in te schrijven moeten worden afgewezen om de navolgende redenen.
5.1
[het kind] heeft vanaf haar geboorte in [plaats] gewoond en is daar geworteld. Zij is daar naar school gegaan, heeft daar schoolvriendinnetjes en een deel van haar familie woont daar. Dat de moeder regelmatig met [het kind] naar [woonplaats] ging, wil niet zeggen dat een verhuizing naar [woonplaats] voor [het kind] geen grote verandering vormt. Niet alleen haar woonomgeving en school en veranderen dan, maar haar vader woont dan ook ver weg. Dit heeft onherroepelijk tot gevolg dat de vader meer op afstand komt te staan bij de opvoeding en verzorging van [het kind]. De moeder heeft weliswaar in het kader van de omgang enige uitbreiding aangeboden, maar deze uitbreiding acht het hof onvoldoende om deze verandering te kunnen compenseren. Bovendien heeft het hof, gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen, maar ook gelet op de handelwijze van de moeder gedurende de afgelopen maanden, er onvoldoende vertrouwen in dat deze omgangsregeling daadwerkelijk en in goede harmonie zal worden uitgevoerd.
De moeder heeft de noodzaak om te verhuizen met [het kind] van [plaats] naar [woonplaats] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zij kon en kan voorlopig in de echtelijke woning van partijen verblijven totdat deze verkocht is. De moeder heeft aangegeven dat zij niet alleen in deze woning durft te verblijven, omdat zij in de gaten zou worden gehouden door de buren en omdat een vriend van de vader haar zou stalken bij de school in [woonplaats]. Nog los van het feit dat de moeder deze stellingen niet heeft onderbouwd, is het hof ook niet gebleken van een voor haar bedreigende situatie. Daarnaast heeft de vader geen toegang meer tot deze woning nu de moeder de sloten heeft laten vervangen. De moeder had de periode waarin zij nog in de echtelijke woning kon verblijven (en nu nog kan verblijven) kunnen aanwenden om andere passende woonruimte in de buurt te vinden, maar van enige inspanning daartoe is niet gebleken. Bovendien is het hof niet gebleken dat de arbeidsmarkt voor de moeder in [woonplaats] gunstiger is. De moeder had weliswaar een baan gevonden in [woonplaats], maar zij heeft niet aangetoond dat dat in [plaats] niet zal kunnen lukken. Zij heeft daartoe voor zover het hof bekend geen pogingen ondernomen.
Het hof acht de door de moeder gewenste verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid. De moeder heeft op dit moment geen zelfstandige woonruimte in [woonplaats], maar verblijft daar al enige maanden bij haar ouders. Door de beslissing van de rechtbank naast zich neer te leggen en toch met [het kind] naar [woonplaats] te vertrekken, heeft de moeder de verstoorde verhoudingen tussen partijen nog verder op scherp gezet. De ouders zijn niet meer in staat om met elkaar te overleggen over [het kind] en afspraken te maken over de (verdeling van de) zorg, terwijl dat juist bij een verhuizing naar een ver weg gelegen woonplaats noodzakelijk is. Het ligt op de weg van de ouders om hierover, met professionele begeleiding, eerst sluitende afspraken te maken, zodat de belangen van [het kind] en de continuïteit van het aandeel van de vader in de zorg voor [het kind] voldoende worden gewaarborgd.
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de omstandigheden van het geval de beslissing van de moeder om met [het kind] te verhuizen naar [woonplaats] niet rechtvaardigen.
5.11
Opmerking verdient nog het navolgende. Door de man zijn een aantal transcripten overgelegd van situaties van de overdracht van [het kind] van de ene ouder naar de andere. Het hof acht hetgeen uit deze transcripten naar voren komt zeer zorgelijk. De moeder heeft niet ontkend dat zij heeft verklaard zoals in de transcripten is vermeld, maar stelt dat de vader of andere familieleden wel ernstiger dingen tegen [het kind] zeggen. Zij was daarbij niet aanwezig maar hoort dat later van [het kind], aldus de moeder. Wat hier verder ook van zij, door haar uitlatingen tegenover [het kind] handelt de moeder in strijd met haar belang en het hof roept de moeder dan ook op deze uitlatingen te staken.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof ziet in hetgeen hiervoor is overwogen, voorts aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
Het hof begroot de proceskosten van de vader in hoger beroep in beide procedures als volgt:
  • aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief op € 1.788,- (2 punten, tarief II, € 894,- per punt), en
  • € 313,- aan griffierecht,
in totaal € 2.101,-.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
zaaknummer 200.225.879:
wijst het verzoek af;
zaaknummer 200.225.881:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, van 30 augustus 2017;
in beide zaaknummers
veroordeelt de moeder in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vader vastgesteld op € 2.101,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.Lieber, M.L. van der Bel en E.H. Schulten, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M.L. van der Bel en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
conc: KTMB