In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de appellanten, De Kock Kozijntechniek B.V. en Nola B.V., zich verzetten tegen de beslissing van de curator, mr. E.A.S. Jansen, in het faillissement van Timmerfabriek W. de Kock B.V. De Kock c.s. betwist de wijze waarop de curator de verkoopopbrengst van de failliete boedel heeft verdeeld, met name in relatie tot de fiscale vorderingen van de Belastingdienst. De rechtbank had eerder de vorderingen van De Kock c.s. afgewezen, en het hof moest nu beoordelen of de curator correct heeft gehandeld volgens de Faillissementswet.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Timmerfabriek W. de Kock B.V. werd op 11 juni 2013 failliet verklaard, en mr. S.W. Vos werd als curator aangesteld, later opgevolgd door mr. Jansen. De failliet had een schuld aan de Rabobank en er waren fiscale claims van de Belastingdienst. De Kock c.s. had een doorstart voorbereid en was van mening dat de curator de belangen van de Belastingdienst niet in de afwikkeling van het faillissement hoefde te betrekken, omdat de vorderingen van de fiscus buiten faillissement zouden worden afgewikkeld.
Het hof oordeelt dat de curator op grond van artikel 57 lid 3 van de Faillissementswet verplicht was om de belangen van de Belastingdienst te behartigen. De Kock c.s. heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de curator onjuist heeft gehandeld. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst de vorderingen van De Kock c.s. af, waarbij het hof ook de proceskosten toewijst aan de curator.