ECLI:NL:GHARL:2017:11186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
21-005847-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor diefstal en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 november 2016. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 december 2017. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 2 weken en toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen en een taakstraf van 50 uren, met een schadevergoeding van € 550,- aan de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, een taakstraf van 75 uren en een schadevergoeding van € 150,- aan de benadeelde partij. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij het plegen van de diefstal. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is afgewezen, omdat deze niet onder de wettelijke bepalingen viel. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005847-16
Uitspraak d.d.: 20 december 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2016 met parketnummer 18-162736-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 800,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde immateriële schade kan niet worden toegewezen, gelet op de aard van het delict, aldus de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 2 november 2016 de verdachte veroordeeld ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 550,-, bestaande uit € 150,- aan immateriële en € 400,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof met betrekking tot de exacte tekst van de bewezenverklaring en de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij tot een andersluidende beslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 24 juli 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop en/of mobiele telefoon en/of een of meerdere bankpassen en/of een rijbewijs en/of een portefeuille en/of kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij op of omstreeks 24 juli 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een laptop en/of mobiele telefoon en/of een of meerdere bankpassen en/of een rijbewijs en/of een portefeuille en/of kleding in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gevonden goederen, onder zich had(den) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort gezegd – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair, als het subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, noch gesproken kan worden van verduistering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt, indien vast is komen te staan dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de aangifte volgt dat aangeefster in de ochtend van 24 juli 2014 een aantal tassen in de steeg achter haar woning heeft neergezet. In deze tassen zaten vele goederen, waaronder waardevolle en persoonlijke spullen. Het gaat om onder meer een laptop, portefeuille, bankpassen, een rijbewijs, een mobiele telefoon, vele kledingstukken, schoenen, een grijze toilettas, een agenda en een leren lichtbruine tas van het merk Sascha met daarin allerlei administratieve zaken voor – naar het hof begrijpt – aangeefsters werk. Zij heeft deze spullen daar tijdelijk gestald om vervolgens snel haar auto op te halen en de goederen in de auto te laden. Bij terugkeer in de steeg zijn deze spullen echter verdwenen.
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte volgt dat zij op 24 juli 2014 samen in de steeg achter de woning van aangeefster lopen. In deze steeg zien zij voornoemde tassen staan. Blijkens de verklaring van medeverdachte is één van deze tassen doorzichtig; in deze tas zit een laptop. Daarnaast zitten er in de tassen kleding, een toilettas en een handtasje, aldus de medeverdachte. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze tassen vervolgens meegenomen naar de woning van verdachte, waar de spullen van aangeefster uiteindelijk in het door de politie gestarte onderzoek ook worden aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat tussen verdachte en diens medeverdachte wel degelijk sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Deze heeft in de kern bestaan uit de gezamenlijke uitvoering; om maar met verdachtes eigen woorden te spreken ‘samen uit, samen thuis’. De omstandigheid dat verdachte uiteindelijk een bedrag aan de medeverdachte heeft betaald voor de gestolen laptop, staat daarin niet in de weg. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. Voor zover de verdachte in het verlengde hiervan tot uitdrukking heeft proberen te brengen dat hij de spullen mee mocht nemen omdat ze onbeheerd in de steeg lagen, treft dit geen doel. Het is de verdachten aanstonds duidelijk geweest dat het waardevolle goederen betrof, die zij zich niet zonder toe had mogen eigenen. De stelling dat aangeefster liegt en verdachtes – als weinig respectvol aan te merken – uitlatingen jegens aangeefster op zitting, worden dan ook niet gevolgd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 24 juli 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop en mobiele telefoon en bankpassen en een rijbewijs en een portefeuille en kleding, behorende aan [benadeelde partij] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 24 juli 2016 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal. Een dergelijk vermogensdelict veroorzaakt overlast, hinder en schade voor de gedupeerde. Voorts heeft verdachte door aldus te handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 7 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte echter niet weerhouden van het opnieuw begaan van een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis een passende bestraffing is. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats; de aard en de ernst van het feit, alsmede verdachtes strafblad komen voldoende tot uitdrukking met de oplegging van een hogere taakstraf dan in eerste aanleg is opgelegd. De voorwaardelijke straf is bedoeld om verdachte in de toekomst te weerhouden van het opnieuw begaan van strafbare feiten. Het is met andere woorden een stok achter de deur die verdachte moet ondersteunen om juist verleidingen als de onderhavige te weerstaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,00, bestaande uit € 800,- aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met name verdachte heeft betwist dat aangeefster schade geleden zou hebben; zijn raadsman heeft gevraagd de immateriële schade niet toe te wijzen en de materiële schade sterk te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,-. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade in zoverre afdoende is onderbouwd en in dit verband onvoldoende is betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente. De overige gestelde materiële schade zal het hof afwijzen, nu deze onvoldoende onderbouwd is en door verdachte uitgebreid is betwist.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade stelt het hof vast dat de spullen niet gestolen zijn uit de woning van verdachte, maar uit de steeg achter haar woning. Daarmee valt de schade niet onder de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde categorieën van ander nadeel dan vermogensschade. Nu de wet niet voorziet in vergoeding van de geleden schade zal het hof de vordering voor zover die ziet op vergoeding van immateriële schade afwijzen..
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
75 (vijfenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juli 2014.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juli 2014.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. K. Lahuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 20 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.