ECLI:NL:GHARL:2017:11165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
200.148.253/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prijsafspraak tussen advocaat en cliënt in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil over een prijsafspraak tussen een advocaat en zijn cliënt, de heer [D]. De appellanten, de weduwe en kinderen van [D], vorderden in hoger beroep dat de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, werden vernietigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een prijsafspraak was gemaakt tussen [D] en de advocaat van Plas|Bossinade, mr. [E]. De appellanten betwistten deze prijsafspraak en stelden dat [D] geen keuze had gemaakt tussen een uurtarief en een vast bedrag met een succesfee. Het hof oordeelde dat de verklaringen en gedragingen van [D] redelijkerwijs door Plas|Bossinade mochten worden opgevat als instemming met de prijsafspraak. Het hof bevestigde dat er voldoende bewijs was dat [D] had gekozen voor een vast bedrag met een succesfee. De grieven van de appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.148.253/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/137669/ HA ZA 12-362)
arrest van 19 december 2017
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [A] ,

2. [appellante2] ,

wonende te [B] ,

3. [appellant3] ,

wonende te [C] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. P. Buikes, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
PlasBossinade Advocaten N.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Plas|Bossinade,
advocaat: mr. M.R. Gans, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
6 februari 2013, 19 juni 2013 en 29 januari 2014 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 april 2014,
- het herstelexploot van 25 april 2014,
- de memorie van grieven (met productie),
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens heeft Plas|Bossinade de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Op verzoek van het hof heeft de advocaat van Plas|Bossinade de in het procesdossier in hoger beroep ontbrekende producties 6, 7 en 8 van de akte uitlating (tussen)vonnis d.d. 14 augustus 2013 alsnog overgelegd.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in het hoger beroep – kort samengevat – dat het hof de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juni 2013 en 29 januari 2014 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, Plas|Bossinade in conventie niet-ontvankelijk verklaart, althans haar vorderingen afwijst en de door [appellanten] c.s. ingestelde (voorwaardelijke) reconventionele vordering toewijst, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Plas|Bossinade in de kosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het (bestreden) vonnis van 19 juni 2013, nu daartegen geen grieven zijn gericht en ook anderszins niet is gebleken van bezwaren hiertegen, aangevuld met enkele andere niet betwiste feiten.
3.2
In de periode 2003-2011 heeft Plas|Bossinade in de persoon van mr. [E] (hierna: mr. [E] ) en mr. [F] (hierna: mr. [F] ) werkzaamheden verricht voor wijlen de heer [D] (hierna: [D] ). [D] is [in]
2012 overleden. Appellante sub 1 (hierna: [appellante1] ) is de weduwe van [D] en appellanten sub 2 en 3 zijn de kinderen van [D] .
3.3
[D] heeft mr. [E] van Plas|Bossinade in december 2003 om bijstand gevraagd naar aanleiding van een brief die hij in november 2003 van de Belastingdienst had ontvangen. [D] was destijds gepensioneerd bankdirecteur. In de brief van de Belastingdienst stond vermeld dat [D] vermogen zou hebben verzwegen in zijn belastingaangiften. Om deze reden zijn navorderingsaanslagen aan hem opgelegd.
3.4
Op 11 oktober 2005 hebben [D] en mr. [E] gesproken over het
door mr. [E] te ontvangen honorarium in verband met de te voeren procedures ter zake van de navorderingsaanslagen. Bij schrijven van 13 oktober 2005 heeft mr. [E] – voor zover relevant – het navolgende aan [D] geschreven:
“(…) U liet weten prijs te stellen op een zodanige afspraak dat het honorarium mede wordt
beïnvloed door het te bereiken resultaat. Ik ben bereid u terzake een voorstel te doen dat
luidt als volgt.
Onafhankelijk van de door mij te verrichten werkzaamheden en de daaraan te besteden tijd
breng ik u voor de bezwaar- en beroepsfase (waarin inbegrepen een eventuele aangifte bij
het Openbaar Ministerie en klaagprocedure voor het Hof) een vast honorarium in rekening
inclusief kantoorkosten en omzetbelasting van € 12.500,-, te voldoen in twee termijnen, te
weten € 6250 bij het instellen van het bezwaar en € 6250 bij het instellen van beroep bij de
Rechtbank (of zoveel eerder de zaak is geëindigd). Voor het geval de door de inspecteur in
zijn brief van 3 oktober 2005 aangekondigde en inmiddels opgelegde aanslagen mochten
worden verminderd wordt het honorarium herrekend in dier voege, dat het uurtarief wordt
verhoogd tot een bedrag van € 540,- met dien verstande dat het alsdan in rekening te
brengen honorarium echter niet meer bedraagt dan 50% van het bedrag waarmee de
aanslagen worden verminderd en 50% voor toe te kennen kostenvergoedingen.
(…)
Vanzelfsprekend kunt u er ook voor kiezen om het huidige declaratiesysteem te blijven
volgen."
3.5
In november 2005 heeft mr. [E] namens [D] bezwaar gemaakt tegen
de navorderingsaanslagen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar
ongegrond verklaard. Daarop heeft mr. [E] voor [D] beroep aangetekend bij
de belastingkamer van de rechtbank te Arnhem. Bij uitspraak van 7 november 2007 is het
beroep gegrond verklaard. Vervolgens heeft de inspecteur van de Belastingdienst in
december 2007 hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Bij
verweerschrift van februari 2008 heeft mr. [E] tevens incidenteel hoger beroep
ingesteld. Deze procedure is uitgemond in een schikking tussen de Belastingdienst en
[D] .
3.6
Op 13 november 2007 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden over het honorarium. Bij dit overleg waren naast [D] en mr. [E] , [appellante1] en mr. [F] aanwezig. Naar aanleiding van dat overleg heeft mr. [E] diezelfde dag een brief naar [D] verzonden. In deze brief heeft mr. [E] – voor zover van belang – het navolgende aan [D] geschreven:
"Ik roep in herinnering onze afspraak van 14 oktober 2005 ter zake waarvan ik een kopie
heb bijgevoegd. Voorts heb ik bijgesloten een declaratievoorstel van heden waarin onze
werkzaamheden zijn weergegeven over de periode 30 november 2006 tot en met heden
welke nog niet zijn gedeclareerd. Het totaalbedrag beloopt inclusief kosten en
omzetbelasting € 14.844,17.
In het kader van onze afspraak van 13 oktober 2005 kan van laatstgenoemd bedrag
maximaal een bedrag worden gedeclareerd van € 7.009,70. Dit bedrag komt als volgt tot
stand. Op grond van de uitspraak van de Rechtbank bedraagt de vermindering van de boete
40% van € 33.036 derhalve een bedrag van € 13.214,40. De toegekende proceskosten
belopen € 805. Ter zake van de vermindering van de boete en vergoeding proceskosten is de
afspraak gemaakt dat dezerzijds een bedrag kan worden gedeclareerd dat overeenkomt met
50 % daarvan (dus € 7009,70).
De uitkomst van de procedure voor de Rechtbank leidt er in beginsel dus toe dat door ons
niet kan worden gedeclareerd een bedrag van € 7.834,47.
(...)
Wij zijn bereid een procedure in hoger beroep te voeren voor een bedrag van € 11.000
inclusief kantoorkosten en BTW te voldoen bij aanvang van het hoger beroep. (Per saldo
voldoet u dus € 11.000 + 7.009,70= 17.009,70). (…)
Voor het geval de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en daarop gebaseerde
aanslagen (verder) worden verminderd, wordt ons uurtarief verhoogd tot een bedrag van
€ 540 te rekenen vanaf het moment dat de bezwaarprocedure met betrekking tot onze
eerdere betalingsafspraak is aangevangen (oktober 2005). Het toe te passen uurtarief bij
een gunstige uitspraak is in totaal echter niet hoger dan 50% van het bedrag waarmee de aanslagen (verder) worden verminderd en 50% van de toe te kennen kostenvergoedingen. In dit verband verwijs ik naar mijn brief van 13 oktober 2005 waarin dezelfde systematiek aan de hand van enkele voorbeelden is geschetst.
Vanzelfsprekend kunt u er ook voor kiezen om af te rekenen op basis van de daadwerkelijk
gemaakte uren.
(…)"
3.7
Bij e-mail van 13 december 2007 heeft [D] – voor zover van belang – het navolgende aan mr. [E] geschreven:
“Ter bevestiging naar aanl. van de bespr. hedenochtend. (…) B: Tegen een vergoeding van € 11.000- (zegge elf duidend Euro) zal door Plas en Bossinade tegen de uitspraak hoger beroep worden ingesteld. (…)”
3.8
Bij e-mail van 14 december 2007 heeft mr. [E] – voor zover van belang – in reactie op de e-mail genoemd in overweging 3.7 het navolgende aan [D] geschreven:
“(…)
Mag ik van jou nog even een voor akkoord getekend kopie van de brief van 13 november 2017, zodat ik het dossier op orde heb en duidelijk is voor de boekhouding dat er mogelijk na de betaling van het bedrag van € 11.000 nog een afrekening volgt indien de uitspraak van het Hof leidt tot een vermindering van de aanslagen een en ander zoals in de brief omschreven. (…)”
3.9
[D] heeft de brief van 13 november 2007 op 19 december 2007
“voor accoord”getekend.
3.1
Bij brief van 20 december 2007 heeft mr. [E] [D] een tussentijdse declaratie gezonden ten bedrage van € 16.579,65 met daarbij de navolgende toelichting:
“Bijgaand zend ik een tussentijdse nota in de hierboven aangehaalde kwestie ten bedrage van € 16.579,65. Dit bedrag zal als volgt worden weggeboekt. Zoals omschreven in mijn brief van 13 november 2007 beloopt de vergoeding voor de beroepsprocedure voor de Rechtbank Arnhem € 7.009,70. Ter zake van de procedure in hoger beroep bedraagt de (voorschot)vergoeding zoals omschreven in mijn vorenbedoelde brief € 11.000,-. Per saldo bedraagt de declaratie derhalve €18.009,70. Het bedrag van € 16.579,65 zal van laatstbedoeld bedrag worden afgeboekt, zodat per saldo aan u nog een bedrag in rekening wordt gebracht van € 1.430,05. Een eventuele aanvullende declaratie zal u worden gezonden indien en voor zover in deze zaak de aan u opgelegde aanslagen (verder) worden verminderd zoals omschreven op pagina 3 van mijn brief van 13 november 2007.
Mocht u omtrent het bovenstaande nog vragen hebben dan verneem ik die gaarne.”
3.11
Plas|Bossinade heeft in de periode lopende van 20 januari 2004 tot en met 12 oktober 2005 verscheidene declaraties aan [D] verzonden met een totaal bedrag van
€ 24.406,76 (€ 11.524,28 + € 12.882,48). Voor de in de periode van 13 oktober 2005 tot en met 13 december 2007 door Plas|Bossinade verrichte werkzaamheden zijn verschillende declaraties verzonden tot een bedrag van in totaal € 29.976,24.
3.12
Bij e-mail d.d. 10 juni 2010 heeft mr. [F] [D] geïnformeerd over de consequenties van de op handen zijnde schikking voor het door Plas|Bossinade te declareren honorarium. In deze e-mail heeft mr. [F] – voor zover van belang – het navolgende aan [D] geschreven:
" Conform onze afspraak declareren [E][mr. [E] , hof]
en ik de door ons gemaakte uren in het kader van deze procedure tegen een tarief van € 540, tot een maximum van de helft van de vermindering van de aanslagen (inclusief boetes) en de helft van de proceskostenvergoeding. Een en ander leidt tot een bedrag van maximaal € 41.430,19 inclusief BTW, derhalve € 34.815,28 exclusief BTW, oftewel 64 uur. U zult begrijpen dat [E] en ik tezamen (veel) meer dan 64 uur hebben besteed aan uw zaak. Conclusie is dat u dus een bedrag van € 41.430,19 te vermeerderen met heffingsrente, te schatten op een bedrag tussen de € 8.000 en € 10.000, uiteindelijk zult overhouden aan deze schikking.
U gaf tijdens ons telefoongesprek aan over de betalingsafspraak nog met [E] te willen
praten. Ik heb dit met hem besproken en [E] is hiertoe vanzelfsprekend bereid, maar de
gemaakte afspraken zijn helder en zijn naar ons oordeel ook redelijk, gelet op het risico dat
wij hebben gelopen met onze afspraak, de aard, omvang en kwaliteit van de voor u verrichte
werkzaamheden en de uiteindelijke uitkomst. [E] heeft u destijds de gelegenheid geboden om ofwel deze werkzaamheden te betalen conform ons uurtarief, dan wel een prijsafspraak
te maken. U heeft voor het laatste gekozen, hetgeen leidt tot het resultaat zoals ik dat
hiervoor weergeef. Overigens was het resultaat bij declaratie conform uurtarief naar ik
verwacht ongeveer gelijk geweest, met de kanttekening dat alsdan de declaraties over tijd
verspreid waren geweest. (...)"
3.13
Vervolgens heeft mr. [E] [D] bij brief van 5 januari 2012 een einddeclaratie gezonden gedateerd 4 januari 2012 ten bedrage van € 49.999,-. De einddeclaratie heeft volgens de bijgevoegde specificatie betrekking op in de periode lopende van 14 december 2007 tot en met 28 juli 2011 verrichte werkzaamheden.
3.14
Over de einddeclaratie hebben nog verschillende brief- en e-mailwisselingen
tussen mr. [E] en [appellanten] c.s. plaatsgevonden. De nota is onbetaald gebleven.
3.15
[appellanten] c.s. hebben een klacht bij de Raad van Toezicht ingediend tegen
mr. [E] en mr. [F] . De klacht hield kort gezegd in dat mr. [E] en mr. [F]
tuchtrechtelijk tekort zijn geschoten jegens [D] en [appellanten] c.s., door tijdens
overleg reeds tot dagvaarding over te gaan en bovendien omdat zij een onduidelijke en ongelukkige prijsafspraak/- voorstel hebben bevorderd bij [D] . De klacht is ongegrond verklaard.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Plas|Bossinade heeft in eerste aanleg (in conventie), kort samengevat, veroordeling gevorderd van [appellanten] c.s. tot betaling van een bedrag van € 44.999,99, te vermeerderen met
€ 1.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 18 januari 2012, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.
4.2
Plas|Bossinade heeft de eindedeclaratie d.d. 4 januari 2012, die is gebaseerd op de door Plas|Bossinade gestelde prijsafspraak, aan haar vordering ten grondslag gelegd.
4.3
[appellanten] c.s. hebben verweer gevoerd tegen de vordering van Plas|Bossinade door, kort gezegd, te betwisten dat de gestelde prijsafspraak is gemaakt.
4.4
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, voor zover de rechtbank aan de inhoudelijke behandeling van het geschil zou toekomen, veroordeling gevorderd van Plas|Bossinade tot terugbetaling van € 42.900,48, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Plas|Bossinade in de proceskosten. [appellanten] c.s. hebben hun vordering gebaseerd op onverschuldigde betaling.
4.5
Plas|Bossinade heeft de (voorwaardelijke) reconventionele vordering betwist.
4.6
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 juni 2013, samengevat, geoordeeld dat door [appellanten] c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt zoals door Plas|Bossinade gesteld. Bovendien hebben [appellanten] c.s. op zichzelf niet betwist dat de einddeclaratie d.d. 4 januari 2012 conform de prijsafspraak is, aldus het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet duidelijk is of de eerdere betalingen van [D] op basis van de prijsafspraak zijn verdisconteerd in de einddeclaratie d.d. 4 januari 2012 en Plas|Bossinade in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Bij eindvonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat Plas|Bossinade duidelijk heeft gemaakt hoe de eerdere betalingen van [D] zich verhouden tot de prijsafspraak. De rechtbank heeft de conventionele vordering van Plas|Bossinade toegewezen, behoudens de buitengerechtelijke incassokosten en de voorwaardelijke reconventionele vordering afgewezen met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellanten] c.s. hebben in hoger beroep niet kunnen reageren op de door Plas|Bossinade bij memorie van antwoord overgelegde productie. De betreffende productie is door Plas|Bossinade echter ook in eerste aanleg overgelegd (voorafgaand aan de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen). Daar de productie ook al in eerste aanleg door Plas|Bossinade in het geding is gebracht en [appellanten] c.s. daarop hebben kunnen reageren, zal het hof de bij memorie van antwoord overgelegde productie bij zijn beoordeling betrekken. [appellanten] c.s. zijn hierdoor niet in hun belangen geschaad.
5.2
[appellanten] c.s. zijn met tien grieven opgekomen tegen de vonnissen van 19 juni 2013 en 29 januari 2014. Met de
eerste griefkomen [appellanten] c.s. op tegen het feit dat de kinderen van [D] , de appellanten 2 en 3, in de procedure zijn betrokken. De grieven
II tot en met Vkomen op tegen het oordeel van de rechtbank – kort samengevat – dat tussen partijen een prijsafspraak is gemaakt zoals gesteld door Plas|Bossinade en genoemd in de brieven van
13 oktober 2005 en 13 november 2007. In het verlengde hiervan richten [appellanten] c.s. zich met
grief VIItegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet hebben betwist dat de einddeclaratie d.d. 4 januari 2012 spoort met de prijsafspraak. Met
grief VIstellen [appellanten] c.s. aan de orde het oordeel van de rechtbank dat zij niet gemotiveerd hebben gesteld dat of bewijs hebben aangeboden van het feit dat [D] destijds beschikte over een rechtsbijstandverzekering.
Grief VIII bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] c.s. geen gemotiveerd verweer hebben gevoerd tegen de stellingen van Plas|Bossinade aangaande de toelichting op de vraag hoe de verzonden declaraties zich verhouden tot de prijsafspraak.
Grief IXis een veeggrief en
grief Xbetreft de (voorwaardelijke) reconventionele vordering van [appellanten] c.s. en bouwt in de toelichting daarop voort op de eerdere grieven. Met de grieven leggen [appellanten] c.s. het geschil in volle omvang voor aan het hof, zodat het hof die waar mogelijk gezamenlijk zal beoordelen
5.3
[appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat appellanten 2 en 3 ten onrechte in de procedure zijn betrokken door Plas|Bossinade. Appellante sub 1, [appellante1] , is als langstlevende de enige erfgename van [D] . Gelet hierop, dient Plas|Bossinade niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen jegens appellanten 2 en 3, aldus [appellanten] c.s.
5.4
Het hof stelt vast dat [appellanten] c.s. pas in hoger beroep voor het eerst het standpunt hebben ingenomen dat de weduwe van [D] zijn enige erfgename is. Dit standpunt staat, zoals ook door Plas|Bossinade naar voren is gebracht, haaks op de in eerste aanleg door [appellanten] c.s. op dit punt ingenomen stelling. Zo worden appellanten, ook appellanten 2 en 3, in eerste aanleg door [appellanten] c.s. aangeduid als de erven, wordt gesteld dat de erven een keuze voor declaratie op uurbasis hebben gemaakt en wordt door de erven een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld. Weliswaar dient het hoger beroep ook voor het herstel van fouten in de eerste aanleg en staat het [appellanten] c.s. in beginsel vrij in hoger beroep een ander standpunt in te nemen, maar dan dienen zij wel, gelet ook op de stelligheid van het in eerste aanleg ingenomen standpunt, hun stelling te onderbouwen en kunnen zij niet volstaan met de enkele mededeling dat alleen de weduwe van [D] diens erfgename is. Met name nu appellante 2 notaris is en daarom meer dan gemiddeld deskundig op het gebied van erfrechtelijke kwesties, had een nadere toelichting op deze wijziging van standpunt moeten worden gegeven, bijvoorbeeld door een verklaring van erfrecht, een kopie van het testament van [D] of andere verifieerbare informatie ter staving van hun stelling in het geding te brengen. Nu zij dit niet hebben gedaan, gaat het hof aan deze stelling van [appellanten] c.s. als onvoldoende onderbouwd voorbij. De eerste grief faalt dan ook.
5.5
De onderhavige zaak draait om de vraag of tussen Plas|Bossinade en [D] een prijsafspraak is gemaakt ter zake van het door Plas|Bossinade te ontvangen honorarium. Tussen partijen is niet in geschil dat mr. [E] [D] heeft voorgesteld de verrichte werkzaamheden af te rekenen ofwel op basis van een vast bedrag met een succesfee ofwel op basis van de gewerkte uren tegen een bepaald uurtarief. Vervolgens lopen de stellingen uiteen. Plas|Bossinade stelt zich op het standpunt dat [D] destijds heeft gekozen voor afrekening op basis van een vast bedrag met een succesfee, terwijl [appellanten] c.s. stellen dat [D] feitelijk geen keuze heeft gemaakt en dat zij, bij gebreke van een keuze door [D] , hebben gekozen voor afrekening op basis van een uurtarief. De vraag of [D] heeft gekozen voor afrekening van de werkzaamheden op basis van een vast bedrag met een succesfee, zoals Plas|Bossinade stelt, dient te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 BW.
5.6
Aangezien Plas|Bossinade stelt dat is afgesproken (en door [D] ervoor is gekozen) de werkzaamheden af te rekenen op basis van een vast bedrag met een succesfee en zij die prijsafspraak ook aan haar vordering ten grondslag legt, rusten op haar op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van die stelling.
5.7
Het hof oordeelt wat dat betreft als volgt.
5.8
In de brief van 13 oktober 2005 heeft mr. [E] met betrekking tot de bezwaar- en beroepsfase aangegeven dat het – naast de mogelijkheid om af te rekenen op basis van een uurtarief – mogelijk is om af te afrekenen op basis van een vast bedrag (€ 12.500,-) met een succesfee. In de brief van 13 november 2007 heeft mr. [E] uiteengezet wat – nu de bezwaar- en beroepsfase is afgerond – door Plas|Bossinade kan worden gedeclareerd in het licht van de afspraak, zoals neergelegd in de brief van 13 oktober 2005 (zijnde
€ 7.009,70). Voorts heeft mr. [E] aangegeven dat het mogelijk is voor de procedure in hoger beroep eveneens af te rekenen op basis van een vast bedrag (€ 11.000,-) met een succesfee dan wel op basis van een uurtarief.
5.9
De stelling van [appellanten] c.s. dat de brieven van 13 oktober 2005 en van
13 november 2007 een keuzemogelijkheid voor [D] bevatten en niet expliciet vermelden welke keuze [D] heeft gemaakt, is op zichzelf genomen juist. Aan [appellanten] c.s. kan voorts worden toegegeven dat uit het enkele feit dat [D] de brief voor akkoord heeft ondertekend, niet kan worden afgeleid dat hij heeft geopteerd voor afrekening op basis van een vast bedrag met succesfee. Uit de e-mailwisseling die aan de ondertekening voor akkoord vooraf is gegaan, kan evenwel worden afgeleid dat [D] door ondertekening van de brief van 13 november 2007 instemde met afrekening op basis van een vast bedrag met een succesfee. In de e-mail d.d. 13 december 2007 heeft [D] immers aangegeven: “
B: Tegen een vergoeding van € 11.000- (zegge elf duidend Euro) zal door Plas en Bossinade tegen de uitspraak hoger beroep worden ingesteld”. In reactie daarop heeft mr. [E] bij e-mail d.d. 14 december 2007 [D] verzocht de brief voor akkoord te ondertekenen zodat
“ik het dossier op orde heb en duidelijk is voor de boekhouding dat er mogelijk na de betaling van het bedrag van € 11.000,- nog een afrekening volgt indien de uitspraak van het Hof leidt tot een vermindering van het de aanslagen een en ander zoals in de brief omschreven”. Vervolgens heeft [D] de brief ook daadwerkelijk ondertekend. Daarbij is door [appellanten] c.s. niet gesteld dat die ondertekening vergezeld is gegaan van enig protest of dat een voorbehoud door [D] is gemaakt. Vervolgens heeft Plas|Bossinade daags na de ondertekening een tussentijdse declaratie verzonden aan [D] met begeleidend schrijven d.d.
20 december 2007. In het begeleidend schrijven heeft mr. [E] toegelicht dat in de declaratie een bedrag van € 11.000,- (zijnde het vaste bedrag zoals genoemd in de brief d.d. 13 november 2007) is opgenomen alsmede de vergoeding voor de beroepsprocedure van
€ 7.009,70 (de afrekening van de beroepsprocedure zoals genoemd in de brief d.d.
13 november 2007). Deze nota is door [D] betaald. Ook ten aanzien van deze betaling is niet gesteld dat dit onder protest of voorbehoud is gebeurd. Tegen deze achtergrond komt het hof tot de slotsom dat Plas|Bossinade de verklaringen en gedragingen van [D] , met name gelet op zijn e-mail d.d. 13 december 2007, zijn latere akkoordverklaring en betaling redelijkerwijs heeft mogen opvatten als een verklaring dat [D] opteerde voor afrekening op basis van een vaste prijs met een succesfee. Door [appellanten] c.s. zijn voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen aannemen dat Plas|Bossinade dat niet zo heeft mogen opvatten. Het verweer van [appellanten] c.s. dat [D] destijds geen keuze heeft gemaakt, dient dan ook te worden verworpen.
5.1
Het feit dat de door Plas|Bossinade verzonden declaraties waren gebaseerd op afrekening op basis van een uurtarief, maakt dit niet anders. Door Plas|Bossinade is in eerste aanleg toegelicht dat de declaraties op uurbasis waren ingericht als gevolg van de bij Plas|Bossinade in gebruik zijnde facturatiesoftware. Gelet op deze toelichting kan aan de wijze waarop de declaraties waren ingericht niet de gevolgtrekking worden verbonden dat Plas|Bossinade er nog vanuit ging dat [D] geen keuze had gemaakt of opteerde voor afrekening op basis van een uurtarief. Op grond van het bovenstaande is het hof dan ook van oordeel dat is komen vast te staan dat tussen partijen een prijsafspraak is gemaakt in de door Plas|Bossinade gestelde zin.
5.11
[appellanten] c.s. hebben nog aangevoerd dat tussen partijen geen voorziening is getroffen voor een eventuele tussentijdse beëindiging (naar het hof begrijpt in geval van afrekening op basis van een vast bedrag met succesfee) van de overeenkomst van opdracht. Wat daar verder ook van zij, door [appellanten] c.s. worden geen rechtsgevolgen verbonden aan het ontbreken van een dergelijke voorziening, anders dan dat zulks voor rekening en risico van de advocaat komt, zodat het hof deze stelling om die reden zal passeren.
5.12
Het vorenstaande brengt met zich dat de
grieven II tot en met Vfalen.
5.13
Voor zover [appellanten] c.s. met
grief VIIbeogen te stellen dat de einddeclaratie d.d. 4 januari 2012 niet correct is, faalt deze stelling aangezien enige onderbouwing ontbreekt. Door [appellanten] c.s. is op geen enkele wijze toegelicht waarom de einddeclaratie in het licht van de gemaakte prijsafspraak niet correct zou zijn. Zo is door [appellanten] c.s. de door Plas|Bossinade aan haar berekening ten grondslag gelegde schikking met de belastingdienst niet betwist. Het had op de weg van [appellanten] c.s. gelegen haar betwisting nader te onderbouwen, met name omdat door Plas|Bossinade in eerste aanleg een uitvoerige toelichting is gegeven op de opbouw en samenstelling van de declaraties. [appellanten] c.s. beschikten dan ook over voldoende gegevens om hun stelling te onderbouwen. Ook
grief VIIfaalt.
5.14
[appellanten] c.s. stellen in grief VI dat de onderhavige kwestie onder de rechtsbijstandverzekering (van [D] ) viel, zodat de vordering van Plas|Bossinade om die reden niet toewijsbaar is. Het hof is echter van oordeel dat de vraag of de kwestie wel of niet onder de rechtsbijstandverzekering viel niet relevant is. Het moge zo zijn dat de gedragsregels van de advocatuur met zich brengen dat een advocaat de verplichting heeft om een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk een beroep kan doen op zijn rechtsbijstandsverzekering, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk hoe een eventuele schending van deze verplichting in dit geval aan toewijzing van de vordering van Plas|Bossinade in de weg staat.
Grief VIfaalt ook.
De rechtbank heeft Plas|Bossinade in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten hoe de declaraties van 25 oktober 2005, 24 juli 2006, 30 november 2006 en 21 december 2007 zich verhouden tot de einddeclaratie d.d. 4 januari 2012. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat Plas|Bossinade dit voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en heeft zij de vordering in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen. Ten onrechte, aldus [appellanten] c.s. [appellanten] c.s. hebben evenwel verzuimd inhoudelijk aan te geven waarom. De verwijzing naar de stukken in eerste aanleg kan [appellanten] c.s. niet baten nu hierin vooral verweer wordt gevoerd tegen het bestaan van een prijsafspraak, op welke punt het hof reeds heeft geoordeeld dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt. Verder wordt aangevoerd dat Plas|Bossinade werkzaamheden dubbel zou hebben gedeclareerd, maar ook deze stelling wordt niet onderbouwd. Hiertegenover staat dat Plas|Bossinadein eerste aanleg in haar akte uitlating (tussen)vonnis van 14 augustus 2013 op duidelijke wijze heeft uiteengezet hoe de facturering is verlopen. In het licht van de gemaakte prijsafspraak is dan ook niet komen vast te staan dat door Plas|Bossinade dubbel is gedeclareerd.
Grief VIIIfaalt.
5.15
Uit het vorenstaande vloeit voort dat ook de
grieven IX en Xfalen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Plas|Bossinade zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.920,-
- salaris advocaat € 1.631,- (1 punt x tarief IV € 1.631,-)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 19 juni 2013 en 29 januari 2014;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Plas|Bossinade vastgesteld op € 1.920,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.F. Clement, J.H. Kuiper en D.J. Keur en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
19 december 2017.