ECLI:NL:GHARL:2017:1114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
WAHV 200.187.622
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake beroepsmatige rechtsbijstand in WAHV-zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 februari 2016 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de beslissing van de officier van justitie vernietigde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 14 mei 2014. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat niet duidelijk was waar het voertuig precies geparkeerd stond en dat de betrokkene het voordeel van de twijfel moest krijgen. Het hof oordeelde dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging, ondanks het ontbreken van de exacte parkeerlocatie. Het hof concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren aangevoerd die aan de ambtsedige verklaring konden twijfelen.

Daarnaast werd in hoger beroep de hoogte van de proceskostenvergoeding betwist. De gemachtigde stelde dat naast de reiskosten ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand vergoed moesten worden. Het hof oordeelde echter dat uit de overgelegde informatie niet bleek dat het verlenen van rechtsbijstand in WAHV-zaken een vast onderdeel van de werkzaamheden van de gemachtigde was. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat er geen sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het beroep van de betrokkene slaagde niet en de beslissing van de kantonrechter werd bevestigd.

Uitspraak

WAHV 200.187.622
14 februari 2017
CJIB 181807244
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 4 februari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de WAHV, ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 3,96.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
Op 19 januari 2017 is nog een schrijven van de gemachtigde ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 januari 2017. Namens de betrokkene is (zoals reeds was aangekondigd) niemand verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen J.J. Lammers.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 14 mei 2014 om 11:26 uur op het Raadhuisplein te Soest met het voertuig met kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde heeft zich gedurende de beroepsprocedures op het standpunt gesteld dat niet is gebleken waar het voertuig van de betrokkene precies stond geparkeerd. Op het Raadhuisplein bevindt zich een groot aantal parkeervakken, waarvan er altijd veel niet in gebruik zijn. Volgens de gemachtigde is het daarom onwaarschijnlijk dat er fout geparkeerd is, zodat de betrokkene het voordeel van de twijfel behoort te krijgen.
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB in dat hij heeft waargenomen dat het voertuig van de betrokkene ten minste vijf minuten geparkeerd heeft gestaan in strijd met het bord parkeerverbodszone E1.
5. Naar het oordeel van het hof maakt het ontbreken van de exacte positie van het voertuig van de betrokkene niet dat aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant moet worden getwijfeld. Ook overigens zijn namens de betrokkene geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die aan deze verklaring doen twijfelen. Dat het onwaarschijnlijk is dat er fout geparkeerd is, zoals de gemachtigde stelt, kan het hof niet volgen. Het ligt niet in de rede dat de verbalisant een sanctie zou hebben opgelegd, terwijl het voertuig van de betrokkene zich in een daartoe bestemd parkeervak bevond. Naar de overtuiging van het hof staat dan ook vast dat de gedraging is verricht.
6. In hoger beroep wordt verder de hoogte van de door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding betwist. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat naast de reiskosten ook de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vergoed hadden moeten worden. De gemachtigde heeft diverse documenten overgelegd en stelt dat daaruit kan worden afgeleid dat het verlenen van rechtsbijstand in procedures een vast onderdeel van zijn werkzaamheden vormt. Tegen het verweer van de advocaat-generaal dat de gemachtigde zich slechts incidenteel met WAHV-zaken bezighoudt, brengt de gemachtigde in dat uit jurisprudentie van het hof niet volgt dat het voeren van meer dan incidentele procedures op dit gebied vereist zou zijn. Verder suggereert de gemachtigde dat slechts marginaal zou moeten worden getoetst of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
7. Het hof overweegt als volgt.
8. Artikel 13a van de WAHV bepaalt dat de kantonrechter bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Uitgangspunt is dat wanneer een betrokkene in het gelijk wordt gesteld, de advocaat-generaal wordt veroordeeld in de gemaakte proceskosten. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, WAHV verklaart het Bpb van overeenkomstige toepassing. Derhalve dient het hof het kostenverzoek te beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.
9. Ingevolge artikel 1 van het Bpb komen ten aanzien van een door de betrokkene ingeschakelde rechtsbijstandsverlener uitsluitend kosten voor vergoeding in aanmerking voor zover die zien op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
10. Ter beoordeling van het hof is of in dit geval sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangegeven als accountant en belastingadviseur al jaren bedrijven en particulieren bij te staan in bezwaar-, beroeps- en hoger beroepszaken. De belastingdienst heeft de gemachtigde erkend als belastingconsulent. De gemachtigde heeft een zakenoverzicht bijgevoegd waaruit valt op te maken dat hij momenteel als gemachtigde in diverse procedures rechtsbijstand verleent.
11. Het hof is van oordeel dat uit de door de gemachtigde overgelegde informatie niet blijkt dat het verlenen van rechtsbijstand ten aanzien van het onderhavige rechtsgebied (WAHV-zaken) een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte, taakuitoefening. Niet valt in te zien hoe op dit punt marginaal kan worden getoetst. Marginale toetsing in het bestuursrecht houdt in dat van een eerder genomen besluit wordt beoordeeld of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
De vraag of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een procedure is een vraag van feitelijke aard, die een concrete, inhoudelijke toetsing vergt.
Ten aanzien van de gemachtigde is gebleken dat zijn werkzaamheden zich over het algemeen beperken tot zaken van fiscale aard. Het hof is daarom van oordeel dat in casu geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kantonrechter heeft terecht geen aanleiding gezien hiervoor een vergoeding toe te kennen.
12. Het beroep slaagt niet. Het hof zal de bestreden beslissing dan ook bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.