Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De vader en moeder van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het gezag. De kinderrechter had eerder, op 7 september 2017, de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen vanwege ernstige zorgen over haar opvoedingssituatie. De vader had in het verleden een zorgwekkend incident gehad, waarbij vermoedens van drugsgebruik bestonden, wat leidde tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
In hoger beroep heeft de vader de bestreden beschikking aangevochten en verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen. De moeder heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de verbeterde omstandigheden van de vader in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader grote stappen heeft gemaakt in zijn persoonlijke situatie en dat de omgang met de minderjarige goed verloopt.
Het hof oordeelt dat de GI onvoldoende heeft aangetoond dat de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. De vader houdt zich aan de afspraken en er is zicht op de opvoedingssituatie. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot 22 december 2017 bekrachtigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van die datum vernietigd. De uithuisplaatsing wordt beëindigd, en de vader kan de zorg voor de minderjarige weer op zich nemen, met de nodige begeleiding.