ECLI:NL:GHARL:2017:11102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.229.193/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wrakingsbeslissing van de rechtbank met ernstige vormverzuimen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Verzoekster heeft mr. T.M.L. Veen, rechter in deze rechtbank, gewraakt op basis van vermeende partijdigheid. De wrakingskamer van het hof heeft vastgesteld dat er ernstige vormverzuimen zijn gepleegd in de behandeling van het wrakingsverzoek, waardoor het appelverbod doorbroken kan worden. De wrakingskamer heeft de zaak aan zich gehouden en de beslissing van de rechtbank vernietigd, waarbij het wrakingsverzoek van verzoekster werd afgewezen. De procedure begon met een familierechtelijke zaak waarin verzoekster betrokken was, en er waren meerdere wrakingsverzoeken ingediend door haar gemachtigde. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoekster niet adequaat was gehoord in de wrakingsprocedure, wat een essentieel vormverzuim opleverde. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigd en de zaak inhoudelijk beoordeeld. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking van mr. Veen afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof: 200.229.193/01
beslissing van 14 december 2017
inzake het hoger beroep d.d. 22 november 2017 tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 16 november 2017 (zaaknummer/rekestnummer C/19/120650 / KG RK 17/231) betreffende het verzoek tot wraking d.d. 16 oktober 2017 gedaan door:
[verzoekster]
wonende te [Z] ,
verzoekster in het wrakingsincident
gemachtigde: [A] (hierna: gemachtigde), wonende te [B] ,
waarbij het onderliggende wrakingsverzoek strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mr. T.M.L. Veen
rechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen,
verweerster in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is een familierechtelijke procedure aanhangig waarbij verzoekster partij is. Binnen deze procedure zijn drie verschillende zaken of procedures te onderscheiden met elk hun eigen registratienummer, te weten 19/120083/ JE RK 17/355, 19/120107/ JE RK 17/360 en 19/120359/JE RK 17/397. Verzoekster heeft in deze procedure voornoemde [A] gemachtigd om haar te vertegenwoordigen. De behandeling van deze zaken stond – naar de wrakingskamer van het hof begrijpt – oorspronkelijk gepland voor de zitting van 17 oktober 2017 van mr. Veen, maar is naar aanleiding van onderhavig wrakingsincident verplaatst naar de zitting van 30 oktober 2017 van mr. Claus, op welke datum de behandeling uiteindelijk evenmin doorgang heeft kunnen vinden.
1.2
Op 16 oktober 2017 heeft de gemachtigde – na niet-ontvankelijkverklaring van een eerder wrakingsverzoek d.d. 3 oktober 2017 van zijn hand – een herhaald schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. Veen.
1.3
Bij brief van 16 oktober 2017 heeft mr. Veen aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten.
1.4
Dit wrakingsverzoek is ingeschreven onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120650 / KG RK 17/231 (hierna: 17/231). Het wrakingsverzoek zou ter terechtzitting behandeld worden op 24 oktober 2017 om 13.30 uur, doch op 20 oktober 2017 heeft de gemachtigde ook de wrakingskamer gewraakt. Uit de stukken volgt dat deze wraking van de eerste wrakingskamer, voorzien van zaaknummer/rekestnummer C/19/120712 / KG RK 17/236 (hierna: 17/236), eveneens op 24 oktober 2017 om 13.30 uur behandeld zou gaan worden door een tweede wrakingskamer. Dit is een eerste maal op 23 oktober 2017 om 16.13 uur per fax aan verzoeksters gemachtigde medegedeeld. De gemachtigde heeft hierop kenbaar gemaakt dat hij de fax gedeeltelijk en dus onleesbaar heeft ontvangen. Daarop is voornoemde mededeling een tweede maal, op 24 oktober 2017 om 8.19 uur, aan verzoeksters gemachtigde gefaxt, waarna de behandelingen ter terechtzitting (kennelijk) achtereenvolgens om 13.30 uur hebben plaatsgevonden. Verzoekster, noch de gemachtigde zijn ter terechtzitting verschenen. Bij beschikking van 8 november 2017 is de gemachtigde in zijn wrakingsverzoek van de wrakingskamer (17/236) niet-ontvankelijk verklaard, waarna de eerste wrakingskamer zonder hervatting van de behandeling ter terechtzitting uitspraak heeft gedaan bij beschikking van 16 november 2017.
1.5
Bij beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 16 november 2017 is de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van mr. Veen (17/231), nu de wrakingskamer niet bekend is met een machtiging van de gemachtigde door verzoekster.
1.6
Per fax van 22 november 2017 is ter griffie van het hof een beroepschrift ingekomen tegen de door de wrakingskamer genomen beschikking inzake de wraking van mr. Veen.
1.7
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich bij de stukken – naast de beschikkingen van 8 en 16 november 2017 – ook twee andere beschikkingen van de rechtbank bevinden inzake door de gemachtigde gedane wrakingsverzoeken. Zoals reeds aangehaald heeft de gemachtigde namens verzoekster mr. Veen al eenmaal eerder, op 3 oktober 2017, gewraakt. Bij beschikking van 13 oktober 2017 is verzoekster in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Gedurende onderhavige procedure heeft de gemachtigde op 20 oktober 2017 een wrakingsverzoek strekkende tot wraking van mr. Claus ingediend, zijnde de rechter die belast zou zijn met de behandeling van de zaak op 30 oktober 2017. Bij beschikking van 16 november 2017 is de gemachtigde eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot wraking van mr. Claus. Ook tegen deze uitspraken heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. In ieder van deze zaken afzonderlijk geeft het hof heden een beslissing.
1.8
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken, alsmede van de beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank d.d. 16 november 2017 en de overige in het dossier aanwezige beschikkingen.
1.9
Het beroepschrift is ter zitting van 30 november 2017 behandeld door de wrakingskamer. Verzoekster is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verzoekster en de gemachtigde hebben het beroepschrift mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft in haar beroepschrift gesteld dat de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in strijd heeft gehandeld met haar eigen wrakingsprotocol. In dit verband is namens verzoekster – in de kern – naar voren gebracht dat verzoekster ten onrechte niet uitgenodigd is voor de zitting van de wrakingskamer en verzoekster aldus niet gehoord is inzake haar tweede verzoek tot wraking van mr. Veen.
Beoordeling
2.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vijfde lid Rv staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit is slechts anders indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. De omstandigheid dat een wrakingsverzoek is afgewezen, staat er niet aan in de weg dat de onpartijdigheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, in hogere instantie kan worden getoetst in het verband van een door of namens een procespartij in hogere instantie gedaan beroep op schending van het recht op behandeling door een onpartijdige rechter.
2.3
Uit de stukken volgt dat verzoekster wel is uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer die zou plaatsvinden op 24 oktober 2017 om 13.30 uur. Verzoekster en haar gemachtigde zijn toen niet verschenen. Zij mochten er echter vanuit gaan dat de behandeling, in weerwil van de ontvangen oproep (en daargelaten de vraag of die oproep als een adequate oproep had te gelden) niet zou doorgaan. Verzoekster had immers enkele dagen voor deze zitting, op 20 oktober 2017, de wrakingskamer op haar beurt gewraakt. Die wraking maakte dat de wrakingskamer de zaak ‘uit haar handen moest laten vallen’. Hierover zou anders gedacht moeten worden indien de wrakingskamer aan verzoekster en haar gemachtigde had laten weten dat er weliswaar sprake was van een verzoek tot wraking van de wrakingskamer, maar dat de (eerste) wrakingskamer (desondanks) de gevolgen van dat verzoek op haar zitting van 24 oktober 2017 wilde bespreken. Een dergelijke mededeling is aan verzoekster noch haar gemachtigde gedaan. Verzoekster en haar gemachtigde zijn aldus niet in de gelegenheid gesteld het wrakingsverzoek van mr. Veen ter zitting van de wrakingskamer toe te lichten. Dat is een zodanig essentieel vormverzuim dat doorbreking van het appelverbod daardoor wordt gerechtvaardigd. Verzoekster zal derhalve in het ingestelde appel worden ontvangen.
2.4
Reeds op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van het hof van oordeel dat essentiële vormen zijn verzuimd en zal verzoeker ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde appel. Dat de eerste wrakingskamer verzoekster, dan wel gemachtigde, in haar verzoek strekkende tot wraking uiteindelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en overweegt dat op grond van het bepaalde in hoofdstuk 9.1, aanhef en onder sub a van het wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland een nadere zitting of hernieuwde behandeling niet vereist is, doet – daargelaten de vraag of deze beslissing een juiste is – aan het voorgaande niet af.
2.5
Nu verzoekster ontvankelijk is in haar hoger beroep, zal de wrakingskamer van het hof als appelrechter de zaak aan zich houden en ten gronde beoordelen.

3.De beslissing waarvan beroep

Standpunt van verzoekster

3.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzoekster in reactie op de inhoud van de beschikking van 16 november 2017 medegedeeld dat de gemachtigde door haar gemachtigd is om haar te vertegenwoordigen in alle procedures, inclusief de wrakingsprocedures.
Beoordeling
3.2
De eerste wrakingskamer van de rechtbank heeft verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat deze wrakingskamer kennelijk onbekend was met een machtiging waarin de gemachtigde wordt gemachtigd door verzoekster.
3.3
Voor zover een dergelijke machtiging vereist is, had de wrakingskamer van de rechtbank verzoekster en/of de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden om dit verzuim te herstellen. Bovendien vermag de wrakingskamer van het hof niet in te zien hoe deze beslissing zich verhoudt tot de beschikking van 13 oktober 2017 waarin een wrakingsverzoek door de gemachtigde in dezelfde zaak niet reeds strandt op deze grond.
3.4
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van 16 november 2017 niet in stand blijven en zal de wrakingskamer van het hof deze vernietigen en opnieuw rechtdoen.

4.De inhoudelijke beoordeling van het verzoekDe gronden van het wrakingsverzoek

4.1
Verzoekster heeft aan haar oorspronkelijke wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Veen heeft geweigerd uitstel te verlenen voor de behandeling van de zaken in de familierechtelijke procedure.
Het standpunt van verweerder
4.2
Bij brief van 16 oktober 2017 heeft mr. Veen medegedeeld niet in het wrakingsverzoek te berusten. In dit verband heeft zij gesteld dat het al dan niet verlenen van uitstel een procedurele beslissing betreft en dat het feit dat deze beslissing anders luidt dan is verzocht, niet met zich meebrengt dat de rechter bevooroordeeld is.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
4.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.5
Vrees voor vooringenomenheid kan ontleend worden aan de inhoud van een rechterlijke beslissing, maar is in een dergelijk geval slechts objectief gerechtvaardigd indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is aan te wijzen dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.6
De wrakingskamer stelt in dit verband voorop dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel, noch een pressiemiddel kan zijn tegen de verzoekster of gemachtigde onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de rechter genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om op inhoudelijke gronden bij de rechter vooringenomenheid te vermoeden.
4.7
In het onderhavige geval heeft zich een dergelijke situatie niet voorgedaan. Mr. Veen heeft slechts geweigerd op voorhand uitstel te verlenen. Die beslissing hield niet in enig oordeel over de procedurele bezwaren van verzoekster (geen inzage, onvolledig dossier). Uit die beslissing kan ook niet worden afgeleid dat die bezwaren niet ter zitting van 17 oktober 2017 aan de orde mochten komen dan wel reeds bij voorbaat waren verworpen. De beslissing de zaak niet op voorhand aan te houden geeft derhalve geen blijk van enige vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid.
4.8
De conclusie uit het voorgaande is dat het aangevoerde noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien met de overige omstandigheden van de onderhavige zaak, grond kan vormen voor wraking van mr. Veen, zodat de wrakingskamer van het hof het verzoek daartoe zal afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
recht doende in hoger beroep,
  • vernietigt de beschikking waarvan beroep d.d. 16 november 2017 onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120650 / KG RK 17/231;
  • wijst afhet verzoek strekkende tot wraking van mr. Veen.
Deze beslissing is gegeven door mrs.. W.P.M. ter Berg, J.D.S.L. Bosch en J.J. Beswerda, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.