ECLI:NL:GHARL:2017:11101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.227.518/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Verzoekster heeft op 3 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T.M.L. Veen, de rechter die op 17 oktober 2017 de behandeling van haar zaak zou leiden. De grond voor het wrakingsverzoek was de weigering van mr. Veen om de gemachtigde van verzoekster inzage te geven in het procesdossier, wat volgens verzoekster leidde tot een onvolledige behandeling van de zaak. De wrakingskamer van de rechtbank heeft het verzoek op 13 oktober 2017 zonder behandeling ter zitting niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet betrekking had op de met de behandeling van de zaak belaste rechter.

Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof concludeert dat verzoekster geen zodanige omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot een doorbreking van het appelverbod zoals vastgelegd in artikel 39, vijfde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer van het hof heeft vastgesteld dat de beslissing van mr. Veen om geen inzage te geven in het dossier niet door haar is genomen, maar door een griffiemedewerker. Hierdoor was het wrakingsverzoek niet ontvankelijk, en het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank.

De wrakingskamer van het hof heeft op 14 december 2017 de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de wrakingsbeslissing van de rechtbank. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof: 200.227.518/01
beslissing van 14 december 2017
inzake het hoger beroep d.d. 16 oktober 2017 tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 13 oktober 2017 (zaaknummer/rekestnummer C/19/120553 / KG RK 17/222) betreffende het verzoek tot wraking d.d. 3 oktober 2017 gedaan door:
[verzoekster]
wonende te [Z] ,
verzoekster in het wrakingsincident
gemachtigde: [A] (hierna: gemachtigde), wonende te [B] ,
waarbij het onderliggende wrakingsverzoek strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mr. T.M.L. Veen
rechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen,
verweerster in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is een familierechtelijke procedure aanhangig waarbij verzoekster partij is. Binnen deze procedure zijn drie verschillende zaken of procedures te onderscheiden met elk hun eigen registratienummer, te weten 19/120083/ JE RK 17/355, 19/120107/ JE RK 17/360 en 19/120359/JE RK 17/397. Verzoekster heeft in deze procedure voornoemde [A] gemachtigd om haar te vertegenwoordigen. De behandeling van deze zaken stond – naar de wrakingskamer van het hof begrijpt – oorspronkelijk gepland voor de zitting van 17 oktober 2017 van mr. Veen, maar is naar aanleiding van opvolgende wrakingsverzoeken verplaatst naar de zitting van 30 oktober 2017 van mr. Claus, op welke zitting de behandeling uiteindelijk evenmin doorgang heeft kunnen vinden.
1.2
Op 3 oktober 2017 heeft de gemachtigde een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van de rechter die op 17 oktober 2017 de zaak zou behandelen, namelijk mr. Veen. Aan dit verzoek is – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat mr. Veen heeft geweigerd de gemachtigde inzage te verschaffen in het procesdossier en behandeling van de zaak is gepland op basis van een onvolledig dossier.
1.3
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft mr. Veen medegedeeld niet in het wrakingsverzoek te berusten. Zij heeft aangevoerd geen bemoeienis te hebben gehad met de weigering om het procesdossier in te zien en, hoewel ze de beoogd behandeld rechter is, (nog) geen enkele beslissing te hebben genomen in de onderliggende zaken.
1.4
Dit wrakingsverzoek is ingeschreven onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120553 / KG RK 17/222. Bij beschikking van 13 oktober 2017 heeft de wrakingskamer verzoekster, zonder behandeling ter terechtzitting, niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek. Het achterwege laten van een behandeling stoelt op het bepaalde in hoofdstuk 9.1 aanhef en sub d van het wrakingsprotocol van de Rechtbank Noord-Nederland, zo volgt uit deze beschikking.
1.5
Per fax van 16 oktober 2017 is ter griffie van het hof een beroepschrift ingekomen tegen de door de wrakingskamer genomen beschikking inzake de wraking van mr. Veen.
1.6
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich bij de stukken ook de overige beschikkingen van de rechtbank bevinden inzake de door de gemachtigde gedane wrakingsverzoeken. Op 16 oktober 2017 heeft de gemachtigde een tweede verzoek strekkende tot wraking van mr. Veen gedaan. Op 20 oktober 2017 is een wrakingsverzoek van de behandelende wrakingskamer gevolgd, alsmede de wraking van mr. Claus, de rechter die belast zou zijn met de behandeling van de zaak op 30 oktober 2017. Bij beschikking van 8 november 2017 is de gemachtigde in zijn wraking van de eerste wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard. Bij de hierop volgende beschikkingen van 16 november 2017 is de gemachtigde eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot wraking van mrs. Veen en Claus. Tegen alle drie deze beschikkingen is door de gemachtigde, namens verzoekster, appel ingesteld. In ieder van die zaken afzonderlijk geeft het hof heden een beslissing.
1.7
De wrakingskamer van het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken, alsmede van de beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank d.d. 13 oktober 2017 en de overige in het dossier aanwezige beschikkingen op verzoeksters wrakingsverzoeken.
1.8
Het beroepschrift is ter zitting van 30 november 2017 behandeld door de wrakingskamer. Verzoekster is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verzoekster en de gemachtigde hebben het beroepschrift mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft in haar beroepschrift gesteld dat de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in strijd heeft gehandeld met haar eigen wrakingsprotocol. In dit verband is namens verzoekster – in de kern – naar voren gebracht dat ten onrechte geen zitting heeft plaatsgevonden en verzoekster niet gehoord is inzake haar verzoek tot wraking van mr. Veen.
Beoordeling
2.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vijfde lid Rv staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit is slechts anders indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken. De omstandigheid dat een wrakingsverzoek is afgewezen, staat er niet aan in de weg dat de onpartijdigheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, in hogere instantie kan worden getoetst in het verband van een door of namens een procespartij in hogere instantie gedaan beroep op schending van het recht op behandeling door een onpartijdige rechter.
2.3
Het wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland houdt – voor zover van belang – het navolgende in:
9.1
Behandeling zo spoedig mogelijk ter zitting, uitzonderingen
Het verzoek tot wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld. De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds afwijzen:
(…)
d. indien het verzoek geen betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter (…).
2.4
De beslissing, waar in essentie bezwaar tegen bestaat (weigering inzage) en met het oog waarop door verzoekster ook het wrakingsverzoek is ingediend, is genomen op griffieniveau. Het betreft een beslissing die is genomen in de fase voorafgaand aan de zitting. Mr. Veen heeft uitdrukkelijk gesteld geen enkele bemoeienis gehad te hebben met die beslissing. Uit niets blijkt dat mr. Veen, in weerwil van haar verklaring, desondanks daarbij betrokken was. Feiten of omstandigheden die daarop zouden kunnen wijzen zijn door of namens verzoekster niet gesteld. In zoverre is er dan ook geen reden aan te nemen dat mr. Veen bij de gewraakte beslissing betrokken was. De vraag is dan nog of zij niettemin functioneel verantwoordelijk moet worden gehouden voor een griffiebeslissing inzage te weigeren. Het antwoord luidt ontkennend omdat de wet noch het wettelijk systeem een dergelijke functionele verantwoordelijkheid kent. Daarbij komt dat mr. Veen, indien daarover voorafgaand aan of op de zitting benaderd, afdoende mogelijkheden had om eventuele door verzoekster geconstateerde misslagen op griffieniveau of omissies in het dossier te herstellen.
2.5
De wrakingskamer van het hof concludeert op grond van het voorgaande dat het wrakingsverzoek geen betrekking heeft gehad op de met de behandeling van de zaak belaste rechter, maar op de handelingen, mededelingen en/of beslissingen van een griffiemedewerker. De rechtbank heeft derhalve het wrakingsprotocol, in het bijzonder hoofdstuk 9.1, sub d juist toegepast en het wrakingsverzoek kunnen afdoen zonder daartoe eerst een zitting te beleggen.
2.6
Gelet op het voorgaande zijn door of namens verzoekster geen zodanige omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot een doorbreking van het in artikel 39, vijfde lid Rv vastgelegde appelverbod. Ook overigens is de wrakingskamer niet gebleken dat de rechtbank bij haar beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het wrakingsverzoek ten onrechte de regeling met betrekking tot de wraking niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.
2.7
De wrakingskamer van het hof is derhalve van oordeel dat verzoekster in haar beroep tegen de beslissing van de rechtbank niet kan worden ontvangen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het ingestelde beroep tegen de wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 13 oktober 2017 onder zaaknummer/rekestnummer C/19/120553 / KG RK 17/222.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.D.S.L. Bosch en J.J. Beswerda, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.