ECLI:NL:GHARL:2017:11100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.226.748/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak met parketnummer 21-001432-17. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren mrs. H.J. Deuring, A.J. Rietveld en W.F. van Zant, die op 25 oktober 2017 zitting hadden in de strafzaak. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.O. Roosjen, stelde dat hem ter terechtzitting niet was toegestaan om stukken over te leggen en dat de raadsheren het door hem gevraagde onderzoek hadden geweigerd. Dit zou volgens de verzoeker leiden tot een oneerlijk proces.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. Vervolgens is de inhoudelijke beoordeling van het verzoek aan de orde gekomen. De wrakingskamer heeft overwogen dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedereen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de raadsheren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de strafzitting niet blijkt dat het verzoeker niet was toegestaan om stukken over te leggen, noch dat het gevraagde onderzoek was geweigerd. De beslissing op de onderzoekswensen zou volgen bij arrest. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden voor het wrakingsverzoek feitelijk onjuist zijn en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren. Daarom is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof: 200.226.748/01
beslissing van 14 december 2017
op het mondeling gedane verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [Z] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
advocaat: mr. S.O. Roosjen, kantoorhoudend te Groningen,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. H.J. Deuring, A.J. Rietveld en W.F. van Zant,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In de strafzaak met parketnummer 21-001432-17 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bestaande uit voornoemde raadsheren op 25 oktober 2017 zitting gehouden, teneinde voornoemde strafzaak inhoudelijk te behandelen.
1.2
Tegen het einde van deze behandeling – bij de uitoefening van het laatste woord – is door verzoeker mondeling een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van deze raadsheren. Hierop is het onderzoek ter terechtzitting geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken.
1.3
Mr. Deuring heeft mede namens mrs. Rietveld en Van Zant schriftelijk medegedeeld dat verweerders niet in de wraking berusten. Er is bij die gelegenheid tevens kenbaar gemaakt dat bij geen van hen de behoefte bestaat om op grond van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering te worden gehoord.
1.4
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 30 november 2017 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door mr. Roosjen. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ter zitting toegelicht. De door hem op schrift gestelde toelichting maakt deelt uit van de stukken.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Het verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Verzoeker heeft – in de kern – aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hem ter terechtzitting door de raadsheren niet is toegestaan stukken over te leggen. Daarnaast hebben de behandelend raadsheren het door hem gevraagde onderzoek geweigerd. Hierdoor zou sprake zijn van een oneerlijk proces, zo volgt uit verzoekers toelichting.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.3
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5
In het proces-verbaal van de strafzitting is, voor zover hier van belang, opgenomen al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting is voorgevallen, inclusief de zakelijke weergave van de inhoud van de verklaringen van de betrokken procesdeelnemers, waaronder verzoeker als verdachte. Namens verzoeker is door zijn raadsman ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat het proces-verbaal een juiste weergave bevat van hetgeen ter zitting is voorgevallen. De wrakingskamer stelt vast dat uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van de behandeling van verzoekers strafzaak ter terechtzitting van 25 oktober 2017 niet blijkt dat het verzoeker niet is toegestaan stukken over te leggen. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat het door verzoeker wenselijk geachte onderzoek geweigerd is. Op deze onderzoekswensen is tijdens de behandeling ter terechtzitting niet beslist; de beslissing daarop zou volgen bij arrest, dan wel tussenarrest, zo volgt uit het proces-verbaal. Het enkele feit dat op die onderzoekswensen niet onmiddellijk, ter terechtzitting, is beslist rechtvaardigt niet de conclusie van vooringenomenheid of daarvoor terecht bestaande vrees. Hetgeen door verzoeker is aangedragen als grond voor het wrakingsverzoek, ontbeert derhalve feitelijke grondslag en kan reeds daarom niet tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van vooringenomenheid, dan wel dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
2.6
Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten of omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, is het wrakingsverzoek ongegrond. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. H.J. Deuring, A.J. Rietveld en W.F. van Zant af.
Deze beslissing is gegeven door mrs.. W.P.M. ter Berg, J.D.S.L. Bosch en J.J. Beswerda, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.