Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek
De gronden van het wrakingsverzoek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak met parketnummer 21-001432-17. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren mrs. H.J. Deuring, A.J. Rietveld en W.F. van Zant, die op 25 oktober 2017 zitting hadden in de strafzaak. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.O. Roosjen, stelde dat hem ter terechtzitting niet was toegestaan om stukken over te leggen en dat de raadsheren het door hem gevraagde onderzoek hadden geweigerd. Dit zou volgens de verzoeker leiden tot een oneerlijk proces.
De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. Vervolgens is de inhoudelijke beoordeling van het verzoek aan de orde gekomen. De wrakingskamer heeft overwogen dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedereen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de raadsheren.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de strafzitting niet blijkt dat het verzoeker niet was toegestaan om stukken over te leggen, noch dat het gevraagde onderzoek was geweigerd. De beslissing op de onderzoekswensen zou volgen bij arrest. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden voor het wrakingsverzoek feitelijk onjuist zijn en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren. Daarom is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.