ECLI:NL:GHARL:2017:11097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.220.175/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenbeschikking inzake verdeling huwelijksgemeenschap en partneralimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland, gegeven op 25 april 2017. De man, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarin de rechtbank heeft besloten om iedere beslissing aan te houden en partijen de gelegenheid te geven om zich nader uit te laten over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie. De vrouw, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd en voorwaardelijk hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft op 7 december 2017 de zaak behandeld, waarbij uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde was. De man stelde dat de beschikking een bindende eindbeslissing bevatte, waartegen hoger beroep mogelijk was. Het hof oordeelde echter dat de beschikking een tussenbeschikking was en dat er geen eind was gemaakt aan de rechtsstrijd. Hierdoor was hoger beroep uitgesloten. De man had ook aangevoerd dat de griffiersmededeling onder de beschikking een opening voor hoger beroep bood, maar het hof stelde vast dat deze mededeling geen beslissing van de rechtbank was.

Uiteindelijk heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de beschikking van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door de drie rechters van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en vond plaats op 14 december 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.175/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/167317 / FA RK 16-1341)
beschikking van de familiekamer van 14 december 2017
inzake
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudend te Groningen,
en
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudend te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, die onder bovenstaand zaaknummer op 25 april 2017 tussen partijen gegeven is.
1.2
Het dictum van deze beschikking luidt:
"De rechtbank:
3.1.
houdt iedere beslissing aan;
3.2
stelt partijen in de gelegenheid om bij akte ter rolle van 4 juli 2017 zich nader uit te laten omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie."

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 24 juli 2017 heeft de man hoger beroep ingesteld tegen bovengenoemde beschikking. Hij heeft het hof verzocht - kort gezegd - de beschikking te vernietigen en een beslissing te geven over de verdeling en de peildatum.
2.2
De vrouw heeft bij verweerschrift van 25 september 2017 verweer gevoerd en van haar kant voorwaardelijk - in geval de man ontvankelijk zou zijn in zijn beroep - hoger beroep ingesteld.
2.3
Verder zijn binnengekomen bij het hof:
- een journaalbericht van 17 november 2017 met bijlagen van mr. Arts;
- een verweerschrift in incidenteel appel.
2.4
Op 7 december 2017 heeft het hof de zaak behandeld, uitsluitend - zoals tevoren aan partijen te kennen was gegeven - op het punt van de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De beide advocaten zijn verschenen.

3.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
De man heeft gesteld dat in de beschikking een bindende eindbeslissing voorkomt, waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Deze eindbeslissing is namelijk, eenmaal uitgevoerd, in zijn gevolgen onomkeerbaar.
3.2
De beschikking waartegen het hoger beroep is ingesteld, is een tussenbeschikking. In het dictum is geen eind gemaakt aan de rechtsstrijd omtrent enig deel van het verzochte. In een dergelijk geval is hoger beroep uitgesloten. Dat de beschikking, eenmaal uitgevoerd, in zijn gevolgen onomkeerbaar is, is niet juist; indien in hoger beroep een andere wijze van verdeling wordt vastgesteld dan de rechtbank zal doen, vallen de gevolgen daaraan aan te passen. Indien de man door de nog te geven uitspraak van de rechtbank inzake de verdeling in onoverkomelijke problemen komt, staan hem bovendien in afwachting van de beoordeling van die te geven uitspraak in hoger beroep, middelen ten dienste om de eventuele uitvoerbaarheid bij voorraad van die uitspraak in rechte aan de orde te stellen.
3.2
De man heeft verder aangevoerd dat de rechter heeft bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld van de tussenbeschikking. Hij verwijst daarbij, naar het hof begrijpt, naar de zogeheten griffiersmededeling die onder aan die beschikking is geplaatst.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank hoger beroep niet uitdrukkelijk opengesteld. Met name in het dictum van de beschikking komt een dergelijke bepaling niet voor. De mededeling van de griffier onder de tussenbeschikking, is - volgens vaste rechtspraak - niet een beslissing van de rechtbank dat tussentijds hoger beroep wordt opengesteld. Bovendien, indien twijfel bestaat of een beslissing appellabel is of niet, kan een partij een rechtsprekende instantie verzoeken verlof te verlenen tot het instellen van hoger beroep. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd.
3.5
Om deze redenen zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 25 april 2017.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.P. den Hollander en
mr. H. Lenters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 december 2017 in bijzijn van de griffier.