ECLI:NL:GHARL:2017:11095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.215.952/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewind en mentorschap; Gemeente geen belanghebbende; Onvoldoende probleembesef van de betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van 19 april 2017, waarbij het verzoek tot ondercuratelestelling van de verzoekster, [verzoekster], door [verweerder] B.V. werd afgewezen. De kantonrechter heeft ambtshalve een bewind en mentorschap ingesteld over de goederen en gelden van [verzoekster] vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, en vertegenwoordigers van [verweerder] B.V. aanwezig waren. De gemeente en [H] zijn als informanten opgeroepen, maar het hof oordeelt dat zij geen belanghebbenden zijn in deze procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet in staat is haar financiële belangen te beheren en dat zij onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen van haar keuzes. Dit werd onderbouwd door een IQ-onderzoek waaruit bleek dat zij op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het van oordeel is dat de maatregelen van bewind en mentorschap noodzakelijk zijn voor de bescherming van [verzoekster]. Het hof heeft ook zorgen geuit over de financiële consequenties van de intrekking van de zorgindicatie voor [verzoekster] en de mogelijke gevolgen daarvan voor haar woonsituatie.

De beslissing van het hof is genomen op 14 december 2017, waarbij de rechters E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G. Jonkman en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra betrokken waren. De beschikking is in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.952/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5608689 VC VERZ 16-172)
beschikking van 14 december 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
en
[verweerder] B.V.
gevestigd te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] B.V.,
advocaat: mr. B.M. Leferink te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] , h.o.d.n. [C] ,
gevestigd te [D] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden) van 19 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 mei 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 14 juni 2017 met productie(s);
- een brief van [K] , namens de burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland van 21 juli 2017;
- een journaalbericht van mr. Atema van 4 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Leferink van 31 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 9 november 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 14 november 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2017 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens [verweerder] B.V. zijn verschenen mevrouw [E] en mevrouw [F] , bijgestaan door hun advocaat. Ook is [belanghebbende] verschenen. Verder zijn ter zitting aanwezig geweest de heer [G] (namens [H] , verder te noemen: [H] ) en mevrouw [I] (namens de gemeente Smallingerland, verder te noemen: de gemeente).

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1943.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [J] (verder te noemen: [J] ) namens [verweerder] B.V. tot ondercuratelestelling van [verzoekster] afgewezen. Voorts heeft de kantonrechter ambtshalve zowel een bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] als een mentorschap over [verzoekster] ingesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [belanghebbende] tot bewindvoerder en mentor benoemd. De kantonrechter heeft verstaan dat het bewind en mentorschap ingaan op de dag volgend op de datum van verzending van de beschikking.
4.2
[verzoekster] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 april 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [J] c.q. [verweerder] B.V. niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek dan wel het ingestelde bewind/mentorschap te vernietigen.
4.3
[verweerder] B.V. voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Positie gemeente en [H]
5.1
De gemeente en [H] zijn, als zijnde in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden, door het hof opgeroepen voor de zitting. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 798 lid 1 en 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de gemeente en [H] geen belanghebbenden zijn nu het inleidend verzoekschrift niet door hen is ingediend en het geschil in hoger beroep geen rechtstreeks betrekking heeft op hun rechten en verplichtingen. Het betoog van [H] dat zij als hoofdaannemer betrokken is bij de zorg die aan [verzoekster] wordt verleend, dat zij als getuige in het inleidend verzoek is vermeld en dat zij als belanghebbende verweer heeft gevoerd, maakt bovenstaand oordeel niet anders.
5.2
Het hof zal de brief van [K] , namens de burgemeester en wethouders van de gemeente van 21 juli 2017 dan ook buiten beschouwing laten en het verweerschrift, dat mr. Leferink namens [verweerder] B.V. en [H] heeft ingediend, beschouwen als zijnde alleen ingediend door [verweerder] B.V.
5.3
Nu namens de gemeente mevrouw [I] en namens [H] de heer [G] ter zitting aanwezig zijn geweest en vragen van het hof hebben beantwoord, zal het hof de gemeente en [H] als informant beschouwen.
Inleidend verzoek en procedure in eerste aanleg
5.4
[verzoekster] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat [verweerder] B.V. niet bevoegd was een verzoek tot ondercuratelestelling van [verzoekster] in te dienen, omdat de begeleiding die [verweerder] B.V. aan [verzoekster] heeft geboden niet bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geboden werd. [verweerder] B.V. heeft dit betwist en - kort gezegd - gesteld dat doorslaggevend is of een instelling feitelijk zorg heeft verleend aan de betrokkene.
5.5
Het hof volgt [verzoekster] niet in haar standpunt. Het hof stelt voorop dat ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift sprake was van een op dat moment geldige
CIZ-indicatie voor zorgverlening aan [verzoekster] . Daarnaast was er naar het oordeel van het hof feitelijk sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:379 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW): [verzoekster] werd ten tijde van de indiening van het verzoekschrift verzorgd door en/of ontving begeleiding van [verweerder] B.V. Gelet op deze feitelijke situatie gaat het hof voorbij aan de stelling van [verzoekster] dat de indicatie inmiddels met terugwerkende kracht is ingetrokken. Dit verandert immers - nog afgezien van het feit dat de intrekking van de indicatie nog niet definitief vaststaat nu er hoger beroep is ingesteld tegen de betreffende beslissing - niets aan de omstandigheid dat aan [verzoekster] wel feitelijke zorg is verleend door [verweerder] B.V.
Het hof is bovendien van oordeel dat de indiening van het verzoekschrift door [verweerder] B.V. in overeenstemming met de bedoeling van de wet, in het bijzonder 1:379 lid 2 BW, is. [verzoekster] heeft geen familie en ontvangt al geruimere tijd hulp van [verweerder] B.V. dan wel haar rechtsvoorgangers. Uit de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 054, nr. 3) blijkt dat de achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van maatregelen als curatele, bewind en mentorschap, aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd, is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact hebben met de betrokkene en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een curator, bewindvoerder of mentor nodig heeft.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [verweerder] B.V. bevoegd was het inleidend verzoek tot ondercuratelestelling van [verzoekster] in te dienen en dus ontvankelijk is in haar verzoek.
5.6
Verder is tussen partijen in geschil of [J] bevoegd was namens [verweerder] B.V. het inleidend verzoekschrift in te dienen. Evenals de kantonrechter en op dezelfde gronden als de kantonrechter, die het hof - na eigen onderzoek - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [J] bevoegd was het verzoek namens [verweerder] B.V. in te dienen. Het hof voegt hier het volgende aan toe. Het hof acht werkzaamheden zoals het indienen van een verzoek tot ondercuratelestelling bij uitstek vallen onder de handelingen die samenhangen met dan wel voortvloeien uit de bedrijfsvoering van [verweerder] B.V.
Met betrekking tot het door [J] opgegeven adres, is het hof van oordeel dat - anders dan [verzoekster] heeft betoogd - het [J] vrij stond om het postadres van [verweerder] B.V. op te geven (dat ook op het briefpapier van [verweerder] B.V. wordt vermeld) en was zij niet gehouden om het adres zoals dat in het uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgenomen, op te geven.
5.7
Voor zover [verzoekster] voor het overige bezwaren heeft aangevoerd tegen de procedure in eerste aanleg, zoals over (de volmachten voor) de vertegenwoordiging van [verweerder] B.V. ter zitting in eerste aanleg, heeft [verzoekster] geen belang bij behandeling van de klacht(en). Immers, [verzoekster] heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 19 april 2017 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Inhoudelijke toets beschermingsmaatregelen
5.8
Het hof is van oordeel dat bij de bestreden beschikking terecht een bewind en mentorschap is ingesteld over (de goederen en gelden die toebehoren aan) [verzoekster] . Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.9
Ter zitting heeft [verweerder] B.V. verklaard - en dit is niet weersproken door [verzoekster] - dat in 2000 een IQ-onderzoek bij [verzoekster] is gedaan, waarbij is geconcludeerd dat [verzoekster] een verbaal IQ van 69 heeft en dat zij functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Bepaalde facetten van haar intelligentie zijn niet getest omdat [verzoekster] niet meer wilde meewerken.
Uit de stukken is gebleken dat [verzoekster] al gedurende langere tijd ondersteuning en begeleiding van hulpverlening krijgt, waaronder MEE en vervolgens [H] en [verweerder] B.V. Voor zover [verzoekster] heeft gesteld dat zij nooit heeft gevraagd om deze hulp, is naar het oordeel van het hof op grond van de overgelegde stukken, waaronder diverse verklaringen van verschillende bronnen, en het verhandelde ter zitting, voldoende komen vast te staan dat [verzoekster] verscheidene keren meerdere begeleiders (telefonisch) om hulp heeft gevraagd, en deze hulp vervolgens is verleend en is geaccepteerd door [verzoekster] . Ook na de bestreden beschikking en nadat [verweerder] B.V. haar (na)zorg na de intrekking van de indicatie heeft beëindigd, heeft [verzoekster] nog verschillende keren haar hulpverleners, onder wie [E] en [belanghebbende] (de bewindvoerder en mentor van [verzoekster] ), benaderd voor hulp, zo stelt het hof vast op grond van de bij journaalbericht van 31 oktober 2017 door [verweerder] B.V. overgelegde stukken en de verklaringen van [verweerder] B.V. en [belanghebbende] ter zitting in hoger beroep. In dit verband hebben [E] en [belanghebbende] bovendien verklaard dat [verzoekster] per dag meerdere lange voicemails inspreekt en meerdere sms-berichten aan hen stuurt.
5.1
Het hof heeft op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de indruk gekregen dat [verzoekster] de gevolgen van haar (financiële) keuzes niet overziet. Zowel [belanghebbende] als [verweerder] B.V. hebben aangegeven dat zij - gezien hun ervaringen tot op heden met [verzoekster] - vrezen dat [verzoekster] niet in staat is haar financiën te beheren omdat zij moeite heeft de gevolgen van haar (financiële) beslissingen te overzien. [verzoekster] heeft ook moeite om het leefgeld te beheren. Zij komt - zo heeft [verzoekster] erkend ter zitting - regelmatig geld tekort. [belanghebbende] heeft daarom evenals [verweerder] B.V. betoogd dat de maatregelen van bewind en mentorschap in stand dienen te blijven. Volgens [belanghebbende] ziet [verzoekster] zelf de noodzaak van de maatregelen van bewind en mentorschap onvoldoende in.
Daarbij komt dat [belanghebbende] ter zitting heeft verklaard dat het contract van de huurwoning (die voorheen via [verweerder] B.V. ter beschikking van [verzoekster] stond) weliswaar op naam van [verzoekster] is gezet, maar dat de woningcorporatie in het contract heeft opgenomen dat [verzoekster] de woning uitsluitend mag huren onder de voorwaarde dat er sprake is van een onderbewindstelling. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring en acht de kans daarom groot dat [verzoekster] zonder vaste woon- of verblijfplaats dreigt te raken wanneer de onderbewindstelling wordt beëindigd. Vragen van het hof hieromtrent werden door [verzoekster] afgedaan als leugens; dat er een reële mogelijkheid is dat zij op straat komt te staan als haar wens ingewilligd wordt, leek zij niet te beseffen.
5.11
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat [verzoekster] niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen en belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.12
Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Gelet op het feit dat de indicatie voor zorgverlening aan [verzoekster] met terugwerkende kracht vanaf 2010 is ingetrokken, heeft [H] feitelijk gedurende ongeveer zeven jaar zorg verleend aan [verzoekster] zonder een grondslag hiervoor. [H] heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de beslissing waarbij de indicatie is ingetrokken. Aangezien [H] (en haar onderaannemer [verweerder] B.V.) feitelijk wel hulp heeft verleend aan [verzoekster] , bestaat de kans, zo heeft [H] ter zitting opgemerkt, dat [H] de vergoeding hiervoor - door [H] geschat op € 200.000,- - alsnog zal declareren bij [verzoekster] . Het hof spreekt zijn zorgen uit over de afloop van de verschillende procedures die hierover (mogelijk) gevoerd (zullen) worden. [belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat zij een visie heeft over deze kwestie. Het hof acht het daarom te meer van belang dat de onderbewindstelling voortgezet wordt, zodat [belanghebbende] [verzoekster] hierbij kan begeleiden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 april 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G. Jonkman en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 14 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.