ECLI:NL:GHARL:2017:1105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
21-004595-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor geweld tegen politie, poging zware mishandeling en vernieling met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden voor poging tot zware mishandeling en vernieling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 20 maanden had geëist. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van feit 1 en de veroordeling voor de andere feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak betreft een incident op 29 april 2016, waarbij de verdachte met een auto achteruit is gereden tegen een politieagent, die op zijn motor zat. De politieagent raakte hierbij gewond. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-bewijs, dat de verdachte de bestuurder van de auto was. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij, de politieagent, toegewezen, en het hof heeft deze vordering bevestigd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij Politie Noord Nederland in hoger beroep ontvankelijk verklaard en toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen politieagenten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004594-16
Uitspraak d.d.: 16 februari 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 augustus 2016 met parketnummer 18-930109-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans gedetineerd in P.I. Almelo, loc. De Karelskamp,
feitelijk verblijvende in de FPA te Franeker.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is niet gericht tegen de gegeven vrijspraak ter zake feit 1.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de beide benadeelde partijen geheel worden toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. van Reydt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en hem tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, veroordeeld ter zake het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is geheel toegewezen door de rechtbank, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij Politie Noord Nederland is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de gegeven vrijspraak ter zake het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een ander oordeel komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
2 primair:
hij op of omstreeks 29 april 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk politieman [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een door verdachte bestuurde auto (met hoge snelheid) achteruit is gereden tegen die [benadeelde partij] aan en/of tegen de motorfiets aan waarop die [benadeelde partij] zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieman [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door verdachte bestuurde auto (met hoge snelheid) achteruit is gereden tegen die [benadeelde partij] aan en/of tegen de motorfiets aan waarop die [benadeelde partij] zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2016 te [plaats] , een ambtenaar, [benadeelde partij] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met een door verdachte bestuurde auto (met hoge snelheid) achteruit te rijden tegen die [benadeelde partij] aan en/of tegen de motorfiets aan waarop die [benadeelde partij] zat;
3:
hij op of omstreeks 29 april 2016 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een dienstmotor/motorfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Noord-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het onder 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Verdachte ontkent dat hij de bestuurder was van de auto die tegen verbalisant [benadeelde partij] , zittend op zijn politiemotor, is aangereden.
De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat de herkenning van verdachte door verbalisant [benadeelde partij] dermate onbetrouwbaar is dat die het bewijs voor verdachtes daderschap niet kan dragen. Er is mogelijk sprake van een persoonsverwisseling met de broer, neef of de door de broer genoemde [betrokkene] , aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aangever [benadeelde partij]heeft zowel bij de politie als ter zitting van het hof een verklaring afgelegd. Zijn verklaringen houden, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Hij deed op 29 april 2016 in de avond dienst als politie motorsurveillant in het werkgebied [plaats] en was op zoek naar een eerder die dag gestolen Volkswagen Caddy. In de [adres] zag hij een Volkswagen Caddy staan met daarin twee personen. Hij is langs de bestuurderskant van de Caddy gereden en zag dat de hem ambtshalve bekende [verdachte] uit [plaats] , verdachte, op de bestuurdersstoel zitten. Hij herkende hem voor honderd procent. Er was nog geen meter afstand tussen hen op dat moment. Hij kent deze [verdachte] omdat hij vaker ambtshalve met hem te maken heeft gehad. Hij heeft eerder face-to-face contacten met hem gehad. [verdachte] heeft een smal gezicht en inhammen in zijn haar.
De aan de passagierszijde uitstappende man herkende [benadeelde partij] als [getuige 1] , de broer van verdachte. Ook [getuige 1] kent hij ambtshalve. Hij keek [getuige 1] recht in het gezicht. Bij het weglopen zag hij ook het typische, wat manke, loopje van [getuige 1] . Hij is wat voller dan zijn broer [verdachte] .
Nadat [benadeelde partij] het kenteken door de meldkamer had laten controleren, hoorde hij dat het de gestolen Volkswagen Caddy betrof. De Caddy reed weer weg en hij is er achteraan gegaan. Hij heeft de stoptransparant 'stop politie' aangezet en de Caddy stopte in de [adres] , een smalle klinkerstraat met geparkeerde auto's aan de kant.
Hij is vijf à zes meter achter de Caddy gestopt. Links naast hem stond een geparkeerde auto. Meteen daarna zag hij de achteruitrijlichten van de Caddy oplichten, hoorde hij dat de toeren van de Caddy werden opgevoerd en zag hij dat de Caddy in volle vaart achteruit kwam rijden in zijn richting. [benadeelde partij] kon geen kant op en werd zittend op zijn motor met een harde klap geraakt door de Caddy. [benadeelde partij] is als gevolg van de klap zijwaarts ten val gekomen, tegen de geparkeerde auto. De Caddy is vervolgens hard weggereden.
[benadeelde partij] heeft als gevolg hiervan (enig) letsel bekomen. De motor is beschadigd geraakt.
Even later ziet
getuige [getuige 2]dat deze Caddy op ruwe wijze wordt geparkeerd aan de [adres] in [plaats] . Zij ziet een lange, enigszins magere man aan de bestuurderszijde uit de auto stappen.
De (gestolen) Caddy is door de politie onderzocht op sporen. Onder andere is het stuur van de Caddy bemonsterd en dit monster is naar het NFI gestuurd voor onderzoek. Uit deze bemonstering van het stuur is een DNA-profiel gegenereerd. Dit DNA-profiel is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken opgenomen DNA-profielen. Hierbij is een
matchgevonden met het
DNA-profiel van verdachte(met een matchkans van kleiner dan één op één miljard).
Verklaringen verdachte
Verdachte verklaart dat hij nooit in die Caddy heeft gereden en zich niet kan herinneren dat hij ooit in de Caddy heeft gezeten. Hij heeft geen verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal op het stuur van de Caddy. Hij concludeert daaruit dat hij er dan wel op enig moment in moet hebben gezeten.
Verklaringen van [getuige 1]
In eerste aanleg is een verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris bij zijn voorgeleiding, aan het dossier van verdachte toegevoegd. Daarin staat beschreven dat [getuige 1] , die toen ook werd verdacht van diefstal van de Caddy, heeft verklaard dat hij bij zijn broer in de auto zat en dat zijn broer hem ergens heeft afgezet.
Bij de politie heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Ter terechtzitting van het hof is [getuige 1] als getuige gehoord. Hij verklaart dan dat de verdachte zijn enige broer is en dat hij niet meer weet waarom hij heeft gezegd dat zijn broer de bestuurder was van de Caddy. Verder verklaart hij dat [betrokkene] de bestuurder was van de Caddy die bewuste avond. Op de vraag van de raadsman aan [getuige 1] of hij op zijn verklaring bij de rechter-commissaris terugkomt of dat hij toen verklaarde over een andere avond, antwoordt [getuige 1] : "Zoals u het zegt". Op de vervolgens door de raadsman gegeven reactie dat hij de getuige een keuze gaf uit twee mogelijkheden, reageert [getuige 1] met de mededeling dat hij dan het laatste bedoelt, dat het een andere avond was.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bestuurder was van de Caddy en dat hij aangever [benadeelde partij] opzettelijk heeft aangereden. Dit oordeel is gegrond op de honderd procent herkenning van verdachte door [benadeelde partij] en de match tussen het DNA-monster van het stuur van de Caddy en het DNA-profiel van verdachte.
Het hof acht de getuigenverklaring ter zitting van [getuige 1] vanwege inconsistentie niet betrouwbaar, doch zal de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring dat zijn broer hem met de Caddy heeft afgezet, niet voor het bewijs gebruiken zodat bespreking van het verweer van de verdediging op dit punt verder achterwege kan blijven.
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario dat iemand anders die avond de bestuurder van de Caddy was vindt geen steun in het dossier en het verhandelde ter zitting. Het hof stelt vast dat het scenario van de verdediging in strijd is met de overtuigende herkenning door [benadeelde partij] . De verdachte heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aanwijzingen zouden kunnen bevatten dat hij niet de bestuurder was. Verdachte heeft evenmin een concrete en verifieerbare verklaring voor in zijn richting belastend bewijs: het aantreffen van zijn DNA-materiaal op het stuur van de Caddy.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van de raadsman dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van zijn daderschap wordt verworpen.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde dient bij verdachte sprake te zijn geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op zijn minst in voorwaardelijke vorm.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij aangever – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het achterwaarts inrijden op [benadeelde partij] op de wijze en onder de omstandigheden zoals verdachte dat heeft gedaan, zoals door [benadeelde partij] beschreven, de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het inrijden op [benadeelde partij] , terwijl deze met zijn motor stilstond, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2 subsidiair:
hij op 29 april 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieman [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door verdachte bestuurde auto achteruit is gereden tegen de motorfiets aan waarop die [benadeelde partij] zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3:
hij op 29 april 2016 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een dienstmotor, toebehorende aan Politie Noord-Nederland heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gepoogd politieagent [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij heeft, nadat [benadeelde partij] hem een stopteken had gegeven, ogenschijnlijk daaraan voldaan door eerst stil te gaan staan, doch is vervolgens met de door hem bestuurde auto moedwillig, met vol gas achteruitrijdend op de achter hem stilstaande motoragent [benadeelde partij] ingereden. [benadeelde partij] kon daarbij zittend op de motor geen kant op gelet op het onverwachte en onverhoedse handelen van verdachte, de smalle straat en de naast hem aan de kant geparkeerde auto. Voor [benadeelde partij] , zo blijkt uit hetgeen hij als spreekgerechtigde heeft meegedeeld, heeft de gebeurtenis veel impact gehad. Hij heeft ernstige kneuzingen aan zijn rug opgelopen en had arm/hand-letsel en had als gevolg daarvan veel pijn. Daarnaast had hij concentratieproblemen en slaapproblemen. [benadeelde partij] heeft als gevolg van dit misdrijf, ook vanwege fysieke beperking, een periode niet kunnen werken. In de uitoefening van zijn functie speelt het gebeurde voor [benadeelde partij] thans nog steeds een rol.
Verdachte heeft daarnaast door zijn handelen de politiemotor beschadigd.
Het moedwillig inrijden op een politieagent zodanig dat deze gewond raakt, is in het algemeen zonder meer te kenmerken als een het gezag ondermijnende gebeurtenis. In dit geval betreft het een politieagent die bezig was zijn taak uit te oefenen. Politieagenten moeten ongestoord hun werk kunnen doen en verdienen daarbij het bij hun ambt behorende respect. Het handelen van verdachte getuigt daar niet van.
Uit het de verdachte betreffende - 38 pagina's tellende - uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 januari 2017 blijkt dat verdachte vaak onherroepelijk is veroordeeld, waaronder ook ter zake van geweldsdelicten.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de bijzondere ernst van de gepleegde feiten zoals hiervoor weergegeven – met de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf niet kan worden volstaan en dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten noodzakelijk is. Daarom legt het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op. Het hof beschouwt deze gevangenisstraf als een noodzakelijke en passende bestraffing.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gehele gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Politie Noord Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.584,08. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de raadsman van verdachte is in hoger beroep betoogd dat niet duidelijk is dat de benadeelde partij die zich in eerste aanleg heeft gevoegd en niet-ontvankelijk is verklaard de Politie Noord Nederland was. Nu het een nieuwe voeging betreft dient de Politie Noord Nederland niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat in eerste aanleg duidelijk was dat de vordering van de Politie Noord Nederland was. Er stond immers een stempel van de Politie Noord Nederland onderaan de vordering. Omdat de vordering formele gebreken had, is de benadeelde partij door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Het hof constateert dat het indienen van een vordering door de benadeelde partij vormvrij is in die zin dat niet een bepaalde vorm is voorgeschreven. Wel dient aan wettelijke vereisten te worden voldaan. Door middel van het inzenden van een volledig ingevuld formulier zijn in hoger beroep de aanvankelijke formele gebreken hersteld door de benadeelde partij. Van een nieuwe vordering is onder deze omstandigheden geen sprake. In hoger beroep is de benadeelde partij Politie Noord Nederland dan ook ontvankelijk in de vordering, nu deze aan alle vereisten voldoet.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gehele gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De gevorderde BTW heeft de benadeelde partij, anders dan de raadsman veronderstelt, moeten betalen en vormt daarmee onderdeel van de geleden schade.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Er is geen aanleiding om, zoals door de raadsman betoogd, in dit geval van deze maatregel af te zien.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Vordering van de benadeelde partij Politie Noord Nederland

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Noord Nederland ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.584,08 (tweeduizend vijfhonderdvierentachtig euro en acht cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Noord Nederland, ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.584,08 (tweeduizend vijfhonderdvierentachtig euro en acht cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 16 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.