ECLI:NL:GHARL:2017:11002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
21-001066-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met voorbedachte raad op ex-levenspartner

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968 en thans verblijvende in P.I. Lelystad, werd beschuldigd van zware mishandeling van zijn ex-levenspartner. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn ex-partner op 11 september 2015 zwaar heeft mishandeld, waarbij hij haar met zijn geschoeide voet tegen de hals heeft geschopt en haar meermalen in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof overwoog dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder de mishandeling plaatsvond, en dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van toezicht en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001066-16
Uitspraak d.d.: 14 december 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 februari 2016 met parketnummer 18-930247-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans verblijvende in P.I. Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van tien jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Transfore, verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waar verdachte zich aan de huisregels en dagprogramma dient te houden, een contactverbod met [benadeelde partij] , de kinderen en haar familie en hij werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod, verdachte mag niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor een elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland verblijft, verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering, alles voor zover de reclassering dit nodig acht. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ook gevorderde kosten van rechtsbijstand toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van tien jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven, een verbod om zich te bevinden in de woonplaats van [benadeelde partij] , het zich bevinden binnen een straal van 100 meter van [benadeelde partij] en een verbod om in contact te treden met [benadeelde partij] , anders dan ten behoeve en ter uitvoering van een omgangsregeling met de kinderen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 september 2015 te en in de gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- die [benadeelde partij] , terwijl zij op de vloer lag, met kracht met zijn geschoeide voet tegen de hals/nek heeft geschopt/getrapt, althans die [benadeelde partij] met een zwaar en/of hard voorwerp tegen de hals/nek heeft geslagen, althans fors drukkend geweld heeft uitgeoefend tegen de hals/nek van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 september 2015 te en in de gemeente [gemeente 1] aan [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- die [benadeelde partij] met kracht in een oor te bijten en/of
- met kracht een of meer van zijn vingers in de ogen van die [benadeelde partij] te steken/duwen en/of
- die [benadeelde partij] , terwijl zij op de vloer lag, met kracht met zijn geschoeide voet tegen de hals/nek te schoppen/trappen, althans die [benadeelde partij] met een zwaar en/of hard voorwerp tegen de hals/nek te slaan, en/of althans fors drukkend geweld heeft uitgeoefend tegen de hals/nek van die [benadeelde partij] ,
- die [benadeelde partij] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen en/of te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 september 2015 te en in de gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- die [benadeelde partij] met kracht in een oor heeft gebeten en/of
- met kracht een of meer van zijn vingers in de ogen van die [benadeelde partij] heeft gestoken/geduwd en/of
- die [benadeelde partij] , terwijl zij op de vloer lag, met kracht met zijn geschoeide voet tegen de hals/nek heeft geschopt/getrapt, althans die [benadeelde partij] met een zwaar en/of hard voorwerp tegen de hals/nek heeft geslagen, en/of althans fors drukkend geweld heeft uitgeoefend tegen de hals/nek van die [benadeelde partij]
- die [benadeelde partij] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe voor zover hier van belang aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft weliswaar zijn geschoeide voet in de hals van [benadeelde partij] gezet, maar dit levert niet op een aanmerkelijk kans op de dood. Verdachte ontkent [benadeelde partij] in haar hals te hebben geschopt. Uit de overige ten laste gelegde handelingen valt geen opzet op de dood te destilleren, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent, dat er ten aanzien van het betreffende letsel bij aangeefster door de GGD arts is vastgesteld dat er sprake was van een patroon links in de hals van rechte en gebogen paarsrode verkleuringen en ronde tot licht ovale paarsrode verkleuringen passend bij een patroon met onderhuidse bloeduitstortingen. Deze arts licht toe dat door een botsende of drukkende kracht, uitgeoefend door een oppervlak met een specifiek patroon, het zeer wel mogelijk is dat er onderhuids een weefsel beschadiging optreedt met een onderhuidse bloeduitstorting als gevolg. Er is voor het overige geen letsel aangegeven of geconstateerd aan de hals.
Het hof stelt verder vast, dat aangeefster uitgebreid heeft verklaard over het geweld dat door verdachte op haar is uitgeoefend. Zij heeft echter niet verklaard over geweldshandelingen specifiek ten aanzien van haar hals.
Gelet op voorgaande acht het hof het zeer wel mogelijk dat het letsel dat in de hals van aangeefster is geconstateerd, niet is veroorzaakt door een schop/trap in de hals, maar door het plaatsen van de geschoeide voet in de hals, waarbij overigens gelet op het letsel, wel sprake moet zijn geweest van substantiële druk. Het hof acht derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte [benadeelde partij] in de hals heeft geschopt/getrapt. De overige ten laste gelegde handelingen leveren geen opzet op de dood op. Gelet hierop dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, komt het hof niet toe aan de bespreking van het door de verdediging gevoerde verweer van vrijwillige terugtred.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft voor zover hier van belang ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde ter zitting van het hof betoogd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient derhalve van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent, dat uit de aangifte en de letselrapportage voor zover hier van belang blijkt, dat er ten gevolge van het handelen van verdachte bij aangeefster sprake was van vocht bij de lever, een hersenschudding, talloze bloeduitstortingen en ontvellingen c.q. krasletsels in het gezicht, hals, armen en handen en een wijkend huidletsel (een scheur- of snijwond) achter het linker oor, gecombineerd met ontvelling en een kneuzing. Dit letsel is gehecht. De GGD-arts concludeert ten aanzien van de hersteltijd dat de bloeduitstortingen en ontvellingen doorgaans binnen enkele weken zullen herstellen. Met betrekking tot het letsel aan het linkeroor moet er rekening mee worden gehouden dat er achter dit oor een litteken zichtbaar zal blijven.
Daarnaast is er door de tandarts schade geconstateerd aan het gebit: van meerdere tanden is stukjes glazuur gesprongen en meerdere tanden stonden los. De los staande tanden zijn gedurende zes weken gespalkt geweest. Wat betreft schade aan het gebit op de langere termijn zijn door de tandarts geen uitspraken te doen, maar het is zeker niet uitgesloten dat er op de langere termijn schade aan gebitsdelen blijft dan wel nog gaat optreden.
Met betrekking tot de vraag of vastgesteld letsel kan gelden als ‘zwaar lichamelijk letsel’ in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vooropgesteld dat uit vaste rechtspraak volgt dat laatstgenoemd artikel geen definitie van zwaar lichamelijk letsel beoogt te geven, maar een niet limitatief bedoelde opsomming. De rechter geniet grote vrijheid om buiten de in dit artikel genoemde gevallen lichamelijk letsel als zwaar aan te duiden.
Onder ‘lichamelijk letsel’ wordt van oudsher verstaan elke onaangename verandering van de vroegere vorm van het lichaam of de innerlijke gezondheid. Het betreffende letsel moet voldoende ernstig zijn om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt, waarbij betekenis wordt toegekend aan de aard en ernst van het toegekende letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.
De hierboven zakelijk weergegeven opsomming van letsel wettigen wellicht op onderdelen niet afzonderlijk de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van het hof staat er geen rechtsregel aan in de weg om indachtig het gegeven dat het geheel meer omvat dan de som van de delen, de juridische kwalificatie van de door de verdachte toegebrachte verwondingen in zijn totaal te beschouwen.
Gelet op het vorenstaande dienen naar het oordeel van het hof – anders dan door de raadsman bepleit – de bovenomschreven aan aangeefster toegebrachte verwondingen in hun totaliteit bezien gekwalificeerd te worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd, dat niet kan worden vastgesteld, dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit het door verdachte gevoerde telefoongesprek met getuige [getuige] voorafgaand aan het door verdachte gebruikte geweld jegens aangeefster kan hoogstens worden afgeleid dat verdachte aangeefster pijn wilde doen, maar niet dat hij aangeefster zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Verdachte dient daarom van het bestanddeel voorbedachte raad te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Voor de beoordeling of er bij verdachte sprake was van voorbedachte raad gaat het hof uit van de volgende feitelijke vaststelling. Verdachte is op 11 september 2015 vanuit zijn woonplaats [plaats] naar [gemeente 1] , zijnde de woonplaats van aangeefster gereden. Het hof acht het niet geloofwaardig dat aangeefster verdachte hiertoe heeft uitgenodigd. Verdachte heeft om ongeveer 11:25 uur het bedrijf van aangeefster opgebeld om met een verdraaide stem te vragen of de eigenaresse daar aanwezig was. Verdachte heeft daarna om ongeveer 11:33 uur met getuige [getuige] gebeld en gezegd dat hij bij het slachtoffer voor de deur stond en haar “helemaal de gang door zou schoppen”. Vervolgens heeft verdachte bij het slachtoffer aangebeld en heeft zich zo opgesteld dat hij niet zichtbaar was door het raampje van de deur. Toen zij de klink van de deur naar beneden drukte duwde verdachte de deur open en heeft hij de daad bij het woord gevoegd, zoals volgt uit de hierna bewezen verklaarde handelingen. Om 11:53 uur belde verdachte wederom met getuige [getuige] en deelde hem mede: “Zo, dat teringwijf heeft haar verdiende loon gehad.”
Uit deze feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat het besluit om aangeefster “helemaal de gang door te schoppen” niet heeft plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op dat besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Verklaringen van verdachte dat hij op uitnodiging van aangeefster naar haar woning kwam en dat hij daar zijn zelfbeheersing verloor en verviel in zijn gewelddadige gedrag vanwege het feit dat aangeefster hem in zijn hand beet, acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof concludeert dat dit besluit van verdachte juridisch vertaald een besluit inhoudt om aangeefster zwaar te mishandelen en dat verdachte zijn voornemen om aangeefster ‘helemaal de gang door te schoppen’ tot uitvoering heeft gebracht door haar veelvuldig te slaan/stompen, haar te bijten en met zijn geschoeide voet tegen haar hals te drukken.. Uit het feit dat een afdruk van de zool van de schoen van verdachte in de hals van aangeefster te zien is volgt tevens dat de schoen in elk geval met enig drukkend geweld daar is gezet door verdachte.
Het hof verwerpt op grond van voorgaande het tot vrijspraak van voorbedachte raad leidende verweer van de raadsman. Gelet hierop en gelet op het feit dat aan alle overige vereisten voor een veroordeling is voldaan, komt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 11 september 2015 te en in de gemeente [gemeente 1] aan [benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- die [benadeelde partij] met kracht in een oor te bijten en
- met kracht een of meer van zijn vingers in de ogen van die [benadeelde partij] te steken/duwen en
- die [benadeelde partij] , terwijl zij op de vloer lag, met zijn geschoeide voet drukkend geweld heeft uitgeoefend tegen de hals/nek van die [benadeelde partij]
- die [benadeelde partij] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen en/of te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad op zijn ex-levenspartner, tevens de moeder van zijn twee kinderen. Hij heeft haar daartoe opgezocht in haar eigen woning en haar nadien alleen achtergelaten. Door zijn optreden heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en op haar lichamelijke integriteit. Dat de lichamelijke gevolgen voor aangeefster achteraf gezien nog relatief beperkt zijn gebleven is niet aan verdachte te danken geweest. Bovendien leert de ervaring dat slachtoffers van een delict als het onderhavige hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De psychische gevolgen voor aangeefster en hun beider kinderen zijn door haar uitgebreid en op een niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking gebracht in haar ter zitting van het hof voorgedragen slachtofferverklaring.
Anderzijds houdt het hof ook rekening met het beperkte strafrechtelijke verleden van verdachte zoals dit blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 november 2017 en het feit dat het bewezenverklaarde een voorgeschiedenis kent waarbij verdachte het zo heeft ervaren dat aangeefster en haar familie hem op krenkende wijze tegemoet zijn getreden.
Het hof heeft verder acht geslagen op de inhoud van het rapport van de reclassering d.d. 22 november 2017 en op de inhoud van de rapporten Pro Justitia, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater d.d. 13 maart 2017 en door M. Kemink, klinisch psycholoog d.d. 31 januari 2017.
Het hof komt tot een andere, minder zware bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Dit werkt door in de strafoplegging.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft mede als doel verdachte ervan te weerhouden, nogmaals (soortgelijke) feiten te begaan. Aan het voorwaardelijke deel wordt tevens een aantal bijzondere voorwaarden zoals weergegeven in het dictum verbonden. Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen en een proeftijd van vijf jaren vaststellen. Gelet op de context waarbinnen het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden en de persoon van verdachte oordeelt het hof dat voldaan is aan de in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.189,65. Tevens vorderde de benadeelde partij proceskosten, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand, voor een bedrag van
€ 9.836,66. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.587,49. De kosten voor rechtsbijstand zijn toegewezen tot een bedrag van € 768,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand heeft de benadeelde partij dit bedrag vanwege de in hoger beroep gemaakte kosten verhoogd tot een bedrag van in totaal € 23.635,51.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 975,20 -
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Montuur en glazen bril : € 288,-
Eigen bijdrage beschadiging gebit : € 7,64
Eigen risico ambulance : € 358,92
Reiskosten bestaande uit:
Bezoek ziekenhuis : € 11,43
Ophalen ziekenhuis : € 11,43
Bezoek oogarts : € 11,43
Bezoek Pearl : € 11,08
Bezoek tandarts : € 10,90
Bezoek advocaat : € 72,50
Zitting rechtbank : € 29,29
Zitting rechtbank : € 29,29
Reiskosten hoger beroep : € 33,29
Forfait tel- en portokosten :
€ 100,00- +
Totale materiele kosten € 975,20
Het hof zal de vordering voor zover deze ziet op materiele schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren nu niet kan worden gesteld dat dit rechtstreekse schade, veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit betreft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,-. Het hof heeft daarbij acht geslagen op hetgeen in enigszins vergelijkbare zaken aan immateriële schade is toegekend.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering, voor zover deze ziet op het meer gevorderde aan immateriële schade, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat dit onderdeel van de vordering daarom niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand overweegt het hof, dat een redelijke uitleg van artikel 592a Sv meebrengt dat bij de begroting van de kosten van rechtsbijstand dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het hof ziet in onderhavig geval geen reden om af te wijken van het liquidatietarief. Het hof zal uitgaan van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
Het hof stelt bij de berekening van de vergoeding voor de proceskosten het indienen van een verzoek tot schadevergoeding gelijk aan een conclusie (1 punt), het bijwonen van een inhoudelijke zitting (één in eerste aanleg, één in hoger beroep) gelijk aan pleidooi (1 punt) en het bijwonen van een regiezitting (één in eerste aanleg, één in hoger beroep) gelijk aan bijwoning enquête aan de zijde van de wederpartij (0,5 punt). Het verzoek tot schadevergoeding bedraagt minder dan € 10.000,-, derhalve is toepassing van tarief 1 van de tarieven van de rechtbank of hof aangewezen, waar ieder punt wordt gewaardeerd op
€ 384,-, zodat de kosten van rechtsbijstand worden bepaald op € 1.536,-. Het hof heeft daarbij gelet op het feit dat de werkzaamheden in strafzaken naar hun aard verschillen van die in civiele procedures.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Verzoeken van de advocaat van het slachtoffer

Voor zover de advocaat van het slachtoffer zich op het standpunt stelt dat het hof gehouden is gemotiveerd te reageren om door hem namens het slachtoffer in het kader van het spreekrecht gedane verzoeken, stelt hij een eis die geen steun vindt in het thans geldend recht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 302 (oud) en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering vast te stellen dagen en tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit nodig acht, onder behandeling zal stellen bij Transfore of een andere soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener vast te stellen. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten in Exodus of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is zich in een cirkel van vijf kilometer te bevinden rondom de gemeente [gemeente 1] of een nader door de reclassering te noemen verblijfplaats van [benadeelde partij] en in de gemeente [gemeente 2] , zijnde de gemeente waar de zaak van [benadeelde partij] zich bevindt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland verblijft.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.975,20 (vijfduizend negenhonderd vijfenzeventig euro en twintig cent) bestaande uit € 975,20 (negenhonderdvijfenzeventig euro en twintig cent) materiele schade en
5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.536,00 (duizend vijfhonderdzesendertig euro).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2015.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.975,20 (vijfduizend negenhonderd vijfenzeventig euro en twintig cent) bestaande uit € 975,20 (negenhonderdvijfenzeventig euro en twintig cent) materiele schade en
5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2015.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 14 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.