ECLI:NL:GHARL:2017:10990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.222.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging arbitraal vonnis en verkeerde rechtsingang

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 22 augustus 2017 verweerster, wonende te [woonplaats], gedagvaard voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Eiser vorderde dat het hof de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis van 29 juni 2017 zou schorsen totdat er in de hoofdzaak een onherroepelijke uitspraak zou zijn. Daarnaast vroeg eiser om vernietiging van bepaalde onderdelen van het arbitraal vonnis, waaronder de verklaring dat de praktijk geen goodwill kent en de veroordeling tot betaling van € 36.569,- aan verweerster. De advocaat van eiser is mr. D. Roesink, terwijl verweerster voorheen werd bijgestaan door mr. C. Velink en thans door mr. M.F. van der Mersch.

Het hof heeft vastgesteld dat het geding voortvloeit uit een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis, waarbij het hof bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, aangezien de plaats van arbitrage Utrecht is. Eiser heeft in het incident verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis op basis van artikel 1066 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde echter dat eiser niet de juiste rechtsingang heeft gebruikt door een incident op te werpen in plaats van een verzoek in te dienen.

Het hof heeft besloten dat de procedure voor het schorsingsverzoek zal worden voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure, nu verweerster de gelegenheid heeft gehad om te reageren. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van verweerster op 23 januari 2018. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 december 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.222.023
arrest van 12 december 2017
in het incident in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Roesink,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: voorheen mr. C. Velink, thans mr. M.F. van der Mersch.

1.Het geding

1.1
[eiser] heeft bij exploot van 22 augustus 2017 [verweerster] gedagvaard te verschijnen voor dit hof en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I zal bepalen dat de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 29 juni 2017 wordt geschorst totdat er (in de hoofdzaak) een onherroepelijke uitspraak zal zijn;
II voormeld arbitraal vonnis zal vernietigen wat betreft:
- de verklaring voor recht dat de praktijk (de maatschap Dierenkliniek Culemborg) geen goodwill kent;
- de veroordeling van [eiser] om [verweerster] € 36.569,- te betalen (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017);
- de veroordeling van [eiser] in de helft van de arbitragekosten;
III [verweerster] zal veroordelen in de kosten van de arbiters en dit geding.
1.2
[eiser] heeft de zaak aangebracht bij dit hof.
Het verloop van het geding blijkt verder uit:
- de conclusie van antwoord in het incident van [verweerster] ;
- een akte (houdende een wijziging van eis) van [eiser] .
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
In de hoofdzaak gaat het om een vordering tot vernietiging van het tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van 29 juni 2017 van door de Ereraad van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde benoemde arbiters.
Ingevolge artikel 1064a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het hof bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen, nu de plaats van arbitrage Utrecht is.
2.2
[eiser] vordert in het incident op de voet van (het hof begrijpt:) artikel 1066 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) in verband met artikel 261 e.v. Rv schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arbitraal vonnis.
2.3
Op grond van artikel 1066 Rv kan de rechter die omtrent de vernietiging oordeelt op verzoek van de meest gerede partij de tenuitvoerlegging schorsen, indien daartoe gronden zijn, totdat over de vordering tot vernietiging onherroepelijk is beslist. [eiser] heeft dat echter niet verzocht, maar hij heeft een incident opgeworpen. Hij heeft daarmee niet de juiste rechtsingang gebruikt.
2.4
Met inachtneming van artikel 69 Rv zal het hof bepalen dat de procedure ten aanzien van het schorsingsverzoek in de stand waarin deze zich nu bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Aangezien [verweerster] de gelegenheid heeft gehad om op het verzoek te reageren en dat heeft gedaan in haar conclusie van antwoord in het incident, bevindt de zaak zich nu in de stand dat een mondelinge behandeling kan worden bepaald (ingevolge artikel 279 Rv).
2.5
De hoofdzaak dient naar de rol te worden verwezen voor memorie van antwoord.

3.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt met toepassing van artikel 69 Rv dat het schorsingsverzoek wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
bepaalt dat de zaak mondeling zal worden behandeld op een nader te bepalen datum en tijdstip;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 23 januari 2018 voor memorie van antwoord van [verweerster] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, J.H. Lieber en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.