ECLI:NL:GHARL:2017:10897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
200.225.934
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toelating tot wettelijke schuldsaneringsregeling en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Overijssel om [appellante] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 17 oktober 2017 het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. [appellante] is alleenstaand en heeft een minderjarig kind. Ze ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet en maakt sinds 26 juli 2016 gebruik van budgetbeheer van de Stadsbank Oost-Nederland. Haar totale schuldenlast bedraagt € 6.271,68, met onder andere schulden aan woningbouwvereniging St. Joseph Almelo, ENGIE en Bol.com. Het hof concludeert dat [appellante] in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoekschrift nieuwe schulden heeft gemaakt, terwijl ze al een substantiële schuldenlast had. Dit wijst erop dat ze niet te goeder trouw is geweest. Het hof heeft ook de mogelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule overwogen, maar oordeelt dat de enkele omstandigheid dat [appellante] sinds anderhalf jaar gebruik maakt van budgetbeheer en haar financiële situatie sindsdien stabiel is, onvoldoende is om aan de vijfjaarstermijn voorbij te gaan. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.225.934
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 206344)
arrest van 11 december 2017
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. N. Brands.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 oktober 2017 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 oktober 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, alsmede van de brief met bijlagen van 24 november 2017, het faxbericht met één bijlage van 29 november 2017 en de brief met bijlagen van 30 november 2017 van mr. Brands.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2017 te Zwolle, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. Voorts heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep de producties 1 tot en met 7 overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
[appellante] is geboren [geboortedatum] . Zij is alleenstaand en heeft één minderjarig kind. [appellante] ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet. Sinds 26 juli 2016 maakt zij gebruik van budgetbeheer van de Stadsbank Oost-Nederland (hierna: de Stadsbank).
Haar totale schuldenlast bedraagt volgens de bij het inleidende verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst € 6.271,68. De schuldenlast bestaat onder meer uit een schuld aan woningbouwvereniging St. Joseph Almelo van € 384,45 (volgens de crediteurenlijst ontstaan in september 2016), een schuld aan ENGIE van € 1.107,23 (volgens de crediteurenlijst ontstaan in juni 2016), een schuld aan Bol.com van € 796,53 (volgens de crediteurenlijst ontstaan in juni 2016) en schulden aan DirectPay B.V. van € 202,27, € 154,88, € 82,08 en
€ 202,27 (volgens de crediteurenlijst ontstaan in respectievelijk februari, april, mei en juni 2016). Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat tot haar schuldenlast mede moet worden gerekend een schuld aan de belastingdienst ter zake van een onterechte teruggave van inkomstenbelasting.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op basis van het volgende. Niet aannemelijk is geworden dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet, hierna: Fw). Zij heeft vorig jaar nog spullen gekocht op afbetaling, terwijl zij daarnaast nog diverse andere schulden is aangegaan dan wel heeft laten ontstaan in 2016, waaronder bij de woningbouwvereniging St. Joseph Almelo, ENGIE, Bol.com en Menzis. Zij wist dan ook dat zij de betalingsverplichtingen van deze schulden niet kon nakomen. Tevens acht de rechtbank het - gelet op de omstandigheid dat [appellante] recent nog nieuwe schulden heeft laten ontstaan - niet aannemelijk dat zij de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Fw).
3.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellante] is immers in de situatie dat zij al een substantiële schuldenlast had, meerdere consumptieve schulden aangegaan, waarvan zij wist dan wel behoorde te weten dat zij de daarmee verband houdende betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen. [appellante] heeft de afgelopen jaren producten gekocht op afbetaling, als gevolg waarvan schulden zijn ontstaan bij Bol.com en DirectPay B.V. De stellingen van [appellante] dat de schulden aan DirectPay B.V. niet zijn ontstaan in 2016, maar in februari 2015, en de schuld aan Bol.com tevens eerder is ontstaan dan 2016, kunnen waar zijn, maar dat neemt niet weg dat uit die stellingen noch anderszins blijkt dat de desbetreffende schulden buiten de zogenoemde vijfjaarstermijn zijn aangegaan. Gelet hierop kan [appellante] niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.4
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.5
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.6
Het is aan [appellante] om een en ander aannemelijk te maken nu zij een beroep heeft gedaan op deze hardheidsclausule. In dit kader heeft zij onder meer het volgende aangevoerd. Haar schulden zijn ontstaan door een opeenstapeling van omstandigheden. [appellante] kreeg in 2011 een kind en stond er vanaf het begin alleen voor. Daarnaast heeft zij twee keer haar baan verloren. Vanaf medio 2016 heeft [appellante] hulp van de Stadsbank in de vorm van budgetbeheer. Sindsdien is haar financiële situatie stabiel, er zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan.
3.7
Nog daargelaten of de door [appellante] aangevoerde omstandigheden als een hierboven omschreven gedragsverandering kunnen worden aangemerkt, ziet het hof geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw. De enkele omstandigheid dat [appellante] sinds anderhalf jaar gebruik maakt van budgetbeheer en haar financiële situatie sindsdien stabiel is, biedt daarvoor onvoldoende grond.
3.8
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, F.J.P. Lock en I.F. Clement, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Lock, en op 11 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.