ECLI:NL:GHARL:2017:10868

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
200.222.900/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met kwetsbare achtergrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, die zonder bekende woon- of verblijfplaats zijn, hebben in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing waren verlengd tot uiterlijk 27 mei 2018. De ouders stelden dat zij onvoldoende invloed hebben op het leven van hun kinderen en dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen is.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden. De ouders hebben in eerste aanleg niet betwist dat er gronden zijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter had eerder al vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd en dat de ouders niet in staat waren om een veilige opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de situatie van de ouders, die op een camping verblijven zonder uitzicht op een woning, niet is verbeterd.

De minderjarigen verblijven sinds november 2016 bij een pleegmoeder en ontwikkelen zich daar positief. Het hof heeft geoordeeld dat de positieve ontwikkeling van de kinderen niet door een terugplaatsing bij de ouders moet worden verstoord, gezien de onzekere situatie van de ouders en hun opvoedingsvaardigheden. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.900/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154022 / FJ RK 17-271)
beschikking van 7 december 2017
inzake

1.[verzoekster] ,

verder te noemen: de moeder,
2. [verzoeker] ,
verder te noemen: de vader,
beiden zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de pleegmoeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 augustus 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 30 oktober 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 2 november 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige1] ), heeft bij ongedateerde brief, binnengekomen bij het hof op 8 november 2017, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2017 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen mr. [B] en [C] . Ter zitting heeft mr. [B] mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- de thans meerderjarige [D] , geboren [in] 1994;
- de minderjarige [de minderjarige1] , voormeld;
- de minderjarige [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 27 mei 2016 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 11 juli 2016 heeft de kinderrechter met ingang van diezelfde datum voor de duur van vier weken spoedmachtigingen verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor crisisinterventie en van [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg.
3.4
Bij beschikking van 22 juli 2016 heeft de kinderrechter machtigingen verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een 24-uursvoorziening en van [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg, beide tot uiterlijk 8 februari 2017.
3.5
Bij beschikking van 7 februari 2017 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) tot uiterlijk 27 mei 2017.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot (uiterlijk) 27 mei 2018.
3.7
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds november 2016 bij de pleegmoeder.
3.8
[de minderjarige1] heeft op dit moment op eigen verzoek geen omgang met de ouders. [de minderjarige2] heeft driemaal per week een belmoment met de ouders en eenmaal per maand gedurende vier uur onbegeleide omgang met de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep dan wel hun verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
In eerste aanleg hebben de ouders niet betwist dat er gronden aanwezig zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij hebben uitsluitend als bezwaren aangevoerd dat zij naar hun mening te weinig invloed en inbreng hebben in het dagelijks leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat zij niet instemmen met de uithuisplaatsing als dat betekent dat de kinderen bij de pleegmoeder blijven wonen. Deze bezwaren tasten echter - wat er van de bezwaren ook zij - de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet aan.
5.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog onverminderd aanwezig zijn en dat er dus gronden zijn de ondertoezichtstelling te verlengen. De bedreigingen in hun ontwikkeling waaraan in ieder geval gewerkt moet worden zijn de volgende:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] laten een achterstand in hun sociaal-emotionele ontwikkeling zien en er is sprake van emotie-regulatieproblematiek;
- zij zijn opgegroeid met groot wantrouwen richting de buitenwereld;
- het ontoereikende opvoedingsklimaat en de opvoedingsvaardigheden van de ouders; de ouders hebben geen vaste woon- en verblijfplaats en maken keuzes die niet in het belang van de kinderen zijn;
- de gesloten en strijdende houding van de ouders en het feit dat de samenwerking richting de GI en de hulpverlening soms zeer moeizaam verloopt.
Als grond voor de uithuisplaatsing heeft de kinderrechter geoordeeld dat de situatie ten opzichte van de start van de uithuisplaatsing in feite onveranderd is: de ouders hebben nog steeds geen woning. De kinderrechter is van oordeel dat het enkele feit dat de ouders de kinderen geen goede opvoedingssituatie kunnen bieden doordat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, maakt dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de kinderen.
5.6
Het hof constateert dat de situatie van de ouders omtrent hun verblijfplaats ook ten tijde van de procedure in hoger beroep niet gewijzigd is. Zij verblijven op een camping. De ouders hebben ter zitting verklaard dat onbekend is hoe lang zij daar kunnen blijven. Met betrekking tot het standpunt van de ouders dat zij in 2016 ook op een camping verbleven op het moment dat de kinderen na een korte uithuisplaatsing werden teruggeplaatst en het verblijf op de camping op dat moment kennelijk niet zorgelijk werd geacht voor de kinderen, is het hof van oordeel dat de situatie destijds beduidend anders was. De terugplaatsing vond plaats in de zomer en er was bovendien uitzicht op een woning voor de ouders. Thans is onbekend hoe lang de ouders op de camping zullen / kunnen verblijven en is er geen uitzicht op een woning. Daarbij komt dat in het geval dat de ouders de beschikking zouden krijgen over een (voor de kinderen geschikte) woning, er naar het oordeel van het hof nog gegronde twijfels bestaan over de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Dit oordeel baseert het hof mede op het feit dat hulpverlening in het vrijwillig kader eerder ontoereikend is gebleken omdat de ouders ambivalent zijn in hun houding jegens hulpverlening en omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kinderen zijn met een kwetsbare achtergrond, waar het hof hierna nader op zal ingaan. Terugplaatsing van de kinderen bij de ouders zal dus pas eerst aan de orde kunnen zijn nadat is vastgesteld dat de ouders over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikken.
5.7
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat er - zoals de ouders ook hebben erkend - nog altijd grote zorgen zijn over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bij zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] is sprake van emotie-regulatieproblematiek en een verstoorde sociale en emotionele ontwikkeling. Over beide kinderen waren zorgen met betrekking tot hun ontwikkeling en het gedrag dat zij op school lieten zien. Zij werden omschreven als onberekenbaar en [de minderjarige1] heeft op school dusdanig intimiderend en grensoverschrijdend gedrag laten zien, dat hij geschorst is. Nadat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis zijn geplaatst, is de omvang van de opgelopen (emotionele) schade in de ontwikkeling van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] gebleken. [de minderjarige2] vertoont gedrag dat kan duiden op mogelijke AS-problematiek of een onderliggend trauma. [de minderjarige1] volgt inmiddels EMDR-therapie. Met betrekking tot de stelling van de ouders dat niet vaststaat dat de thuissituatie de oorzaak is van de ontwikkelingsschade bij de kinderen, merkt het hof op dat de GI heeft aangegeven dat zij onderzoek wil (laten) verrichten naar de oorzaak, maar dat de ouders hiervoor nog geen toestemming hebben verleend, althans voorwaarden hebben gesteld, waardoor het onderzoek nog niet gestart is.
5.8
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven inmiddels ongeveer een jaar bij de pleegmoeder. Beide kinderen ontwikkelen zich goed, ook op school, hetgeen een zeer positieve wending is na de eerdere minder positieve ervaringen op school. De structuur en de rust lijken hun goed te doen. [de minderjarige1] heeft bij de GI aangegeven, zo wordt in de SAVE-rapportage van 17 maart 2017 vermeld, liever zelfstandig te gaan wonen dan terug te keren naar zijn ouders. In zijn brief aan het hof heeft hij kenbaar gemaakt dat hij bij de pleegmoeder wil blijven wonen.
5.9
Het hof is van oordeel dat de positieve ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet doorbroken moet worden door een terugplaatsing, waarbij onzeker is waar de ouders met de kinderen zullen verblijven en of de ouders over voldoende vaardigheden beschikken om aan te sluiten bij de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 mei 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G. Jonkman en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.