In deze zaak gaat het om een hoger beroep van V.O.F. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2012. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn, had de aanslag vastgesteld op basis van een onderzoek naar de vervuilingswaarde van het afvalwater van belanghebbende. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld op 12 januari 2017.
Belanghebbende, een visverwerkend bedrijf, betwistte de indeling in waterklasse 11 die door het waterschap was vastgesteld op basis van eerdere metingen. De heffingsambtenaar had de aanslag berekend op basis van deze indeling, terwijl belanghebbende meende dat zij in waterklasse 10 viel. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte een meting had toegepast in plaats van een monsterneming, zoals voorgeschreven in de regelgeving. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de meting representatief was en dat de aanslag daarom moest worden verminderd tot het door belanghebbende berekende bedrag van € 7.891,34.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 februari 2017.