4.2Het standpunt van belanghebbende dat de revisierente alleen dient te worden berekend over de afgetrokken premies, omdat door het berekenen van de revisierente over niet alleen de afgetrokken premies maar ook over het rendement daarop de fiscus meer heft dan wat zij in het verleden tekort is gekomen, volgt het Hof niet. Het Hof overweegt daartoe als volgt. De wetgever heeft de berekening van de revisierente als volgt toegelicht:
“De revisierente vormt een benadering van de rente die door de fiscus is gederfd doordat ten onrechte inkomensuitstel in de vorm van premieaftrek heeft plaatsgevonden. Het betreft een benadering van de heffingsrente die in rekening zou kunnen worden gebracht indien de mogelijkheid zou bestaan de belastingbedragen betreffende de premie-aftrek na te vorderen die, achteraf beoordeeld, "ten onrechte" heeft plaatsgevonden. In de gevolgde benaderingswijze is de gederfde heffingsrente gemaximeerd op een bedrag ter grootte van 20% van de waarde van de aanspraak.”
(Kamerstukken II, 1988-1989, 21 198, nr. 3, p. 113.)
“Bij het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven wordt op grond van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tevens revisierente in rekening gebracht. Deze vormt een «rente»vergoeding voor het feit dat de belasting over de premies én het behaalde rendement pas op een (veel) later tijdstip is verschuldigd dan ingeval de lijfrente van begin af aan als een niet gefacilieerd spaarproduct zou zijn behandeld. De revisierente bedraagt, behoudens de mogelijkheid tot tegenbewijs, 20% van de waarde van het recht.”
(Kamerstukken II, vergaderjaar 1998–1999, 26 728, A, p.12)
“De vraag van de leden of het rentenadeel van de staat als gevolg van belastinguitstel niet meer dan wordt gecompenseerd doordat ook over de rendementen die worden gegenereerd over de «ten onrechte afgetrokken» premies belasting wordt geheven, willen wij ontkennend beantwoorden. Bij premie-aftrek «spaart» de overheid namelijk als het ware mee met de belastingplichtige. Het over de «inleg» van de staat (het fiscale voordeel van de aftrek) behaalde rendement komt, ook na belastingheffing, deels toe aan de belastingplichtige. Dit betekent een voordeel ten opzichte van de belastingplichtige die uit zijn netto-inkomen heeft gespaard (met complementair een nadeel voor de staat). Om dit voordeel weg te nemen dient, naast een progressieve heffing over het bovenmatige deel, bijvoorbeeld revisierente in rekening te worden gebracht.
Een en ander kan nader worden toegelicht met een sterk gestileerd voorbeeld, gebaseerd op de huidige tariefstructuur.
A. Een belastingplichtige betaalt f 100 aan lijfrentepremies, deels uit eigen geld (f 40), deels uit het met de aftrek behaalde fiscale voordeel (f 60). Zowel het aftrektarief, als het tarief over de uitkering bedragen 60%. Op de besparing worden een rendement behaald van 10%. In jaar twee blijkt bij een eindtoets de aftrek bovenmatig te zijn. De waarde van het recht bedraagt dan f 110.
De waarde van het recht is belast tegen 60%. Netto resteert dan f 44. Ten opzichte van de eigen inleg van f 40 betekent dit een rendement na belasting van 10%
B. Een belastingplichtige spaart f 40 uit zijn netto-inkomen. Tarief en rendement zijn hetzelfde als bij A. In jaar twee bedraagt het saldo f 44. Het rendement van f 4 is belast tegen 60%. Netto resteert dus f 41,60. Dit is een rendement na belasting van 4%.
Om de belastingplichtige in de situaties A en B in een gelijke positie te brengen, dient bij A het gehele rendement over het belastingvoordeel bij de aftrek (f 60) te worden weggenomen. Dit is f 6 minus de al betaalde belasting over dit rendement (f 3,60). Alsdan zou ook bij A f 44 minus f 2,40 = f 41,60 resteren.”
(Kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 727, nr. 17, p. 160)