ECLI:NL:GHARL:2017:10615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
200.198.503/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft geweigerd openheid van zaken te geven over zijn strafrechtelijke verleden, wat een belangrijke contra-indicatie vormt voor het contact met het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 14 juni 2017 geconcludeerd dat omgang tussen de vader en het kind in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. Dit oordeel is gebaseerd op het gebrek aan inzicht in het functioneren van de vader en de ernstige relatieproblematiek tussen de ouders, die leidt tot escalaties en bedreigingen. Het hof heeft de visie van de Raad onderschreven en geconcludeerd dat het vaststellen van een omgangsregeling onder de huidige omstandigheden niet in het belang van het kind is. De moeder heeft aangegeven dat zij hulpverlening voor het kind heeft aangevraagd om een realistisch beeld van de vader te vormen, wat het hof positief waardeert. De beslissing van het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de veiligheid van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.198.503/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/407865/FL RK 16-62)
beschikking van 30 november 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P. Smits te Amstelveen,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Nieuwendijk te Almere.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 maart 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van 14 juni 2017 van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) met als productie het raadsrapport van 14 juni 2017;
- een journaalbericht van 29 september 2017 van mr. Smits met productie(s);
- een journaalbericht van 30 oktober 2017 van mr. Nieuwendijk met productie(s).
1.3
Op 9 november 2017 is de mondelinge behandeling voortgezet ten overstaan van een andere samenstelling van het hof dan ten tijde van de vorige zitting van 14 februari 2017. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad was mevrouw [B] aanwezig. Mr. Smits heeft het woord gevoerd mede aan hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 14 maart 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of er een omgangsregeling mogelijk is tussen de vader en [de minderjarige] en zo ja, welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof heeft overwogen dat daarbij acht dient te worden geslagen op de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] en de betrouwbaarheid van de vader.
2.3
De raad heeft in zijn raadsonderzoek van 14 juni 2017 geconcludeerd dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] in strijd is met haar zwaarwegende belangen. De raad heeft tijdens het onderzoek onvoldoende zicht kunnen krijgen op het functioneren van de vader, omdat hij weigerde relevante informatie te verstrekken. Hoewel de vader mede blijkens het Justitieel documentatiesysteem een belast verleden heeft en sprake is van een proeftijd voor een delict tot januari 2018, wil hij daarover geen openheid van zaken geven. Zo wil de vader de diagnose van [C] niet met de raad delen. Ook heeft de vader geen antwoord willen geven op vragen over zijn strafrechtelijk verleden. Evenmin heeft hij informatie verstrekt over de nog openstaande zaken waarbij het meest recente feit in 2016 zou hebben plaatsgevonden. De raad heeft daarom geen inschatting kunnen geven over de leerbaarheid en betrouwbaarheid van de vader, zijn agressie- en emotieregulatie en in hoeverre hij zijn gedrag heeft veranderd. Het gebrek aan zicht op de vader is voor de raad een belangrijke contra-indicatie voor het hervatten van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Ook is de ernstige relatieproblematiek tussen de ouders een aanzienlijke belemmering voor contactherstel. [de minderjarige] is inzet van de strijd tussen de ouders en hun families vanwege de manier waarop de ouders omgaan met het oplossen van conflicten. Daarbij is nog altijd sprake van bedreigingen van beide kanten en is er recent door de vader een verzoek tot vervolging van de broer van de moeder ingediend bij het hof. De raad heeft er dan ook geen vertrouwen in dat de ouders en hun families hun houding op korte termijn zullen verbeteren.
2.4
Evenals de raad acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof onderschrijft de visie van de raad zoals deze blijkt uit het raadsrapport van 14 juni 2017, neemt deze over en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Hoewel het voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] in beginsel in haar belang is omgang te hebben met beide ouders, zijn er grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] indien zij omgang heeft met de vader vanwege het risico op escalaties tussen de ouders en hun families. Met de raad is het hof van oordeel dat gekozen moet worden voor de minste van twee kwaden en dat is geen omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Hetgeen de vader heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5
Het hof deelt de visie van de raad dat het zeer in het belang van [de minderjarige] is dat zij in staat wordt gesteld om een realistisch beeld over haar vader te vormen. De moeder heeft aangegeven dat zij (mede) in dat verband hulpverlening bij [D] voor [de minderjarige] heeft aangevraagd en zal inschakelen. Het hof acht het positief dat de moeder oog lijkt te hebben voor de positie van de vader in het leven van [de minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat de moeder zich zal (blijven) inspannen om [de minderjarige] een reëel beeld van de vader te laten vormen, nu dit belangrijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof deelt daarbij ook de visie van de raad dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat zij, als zij daar behoefte aan heeft, op enigerlei wijze in contact kan komen met haar vader.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 2 juni 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 30 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.