ECLI:NL:GHARL:2017:10611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
200.222.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een conflict tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De vader heeft de minderjarige erkend, maar de moeder is alleen belast met het gezag. De kinderrechter had eerder op 4 juli 2017 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, vanwege ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van het kind door de heftige strijd tussen de ouders. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met de stelling dat de ondertoezichtstelling niet kan bijdragen aan het oplossen van de problemen tussen haar en de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2017 zijn zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling waren ook vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat de vader abusievelijk als belanghebbende was opgeroepen, maar dat hij geen gezag heeft en niet voor de verzorging van de minderjarige zorgt. Het hof heeft de vader als informant aangemerkt, omdat zijn verklaringen relevant zijn voor de zaak.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad voor de kinderbescherming overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige gerechtvaardigd is. De zorgen over de ontwikkeling van het kind zijn onderbouwd met concrete signalen van angst en gedragsproblemen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de benodigde hulp te waarborgen en de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.399/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/439741 / JL RK 17-358)
beschikking van 28 november 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. Scherpenhuijsen te Almere,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P. den Besten te Utrecht.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 4 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 augustus 2017;
- een brief van de raad van 26 september 2017;
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Scherpenhuijsen van 25 oktober 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] (jeugdbeschermer) verschenen. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is [in] 2015 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 juli 2017 tot 4 juli 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt genoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van twaalf maanden af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking van 4 juli 2017.

5.De motivering van de beslissing

De positie van de vader
5.1
De vader is abusievelijk door het hof als belanghebbende opgeroepen voor de zitting en in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Zoals ter zitting is besproken dient de vader evenwel niet als belanghebbende te worden aangemerkt nu hij geen gezag heeft en [de minderjarige] niet door hem wordt verzorgd en opgevoed als behorende tot zijn gezin. Zoals het hof ter zitting heeft medegedeeld zal het hof de vader wel als informant aanmerken omdat zijn verklaringen naar het oordeel van het hof mede van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. In dit verband heeft het hof kennisgenomen van het namens de vader ingediende verweerschrift.
De ondertoezichtstelling
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank zoals weergegeven is in haar beschikking onder "De beoordeling", die het hof - na eigen onderzoek - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.4
Het hof begrijpt uit de grief van de moeder dat het haar niet duidelijk is welke concrete signalen er zijn waaruit blijkt dat [de minderjarige] zich niet goed ontwikkelt. De rechtbank heeft evenwel de redenen voor haar oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de sociaal-emotionele ontwikkeling aangegeven in de laatste alinea van pagina 2 en de eerste alinea van pagina 3. Het hof onderschrijft die redenen. Het zwaartepunt van de zorgen over [de minderjarige] ligt in de problemen tussen de ouders en het is algemeen bekend dat een heftige strijd tussen ouders onvermijdelijk een negatief effect heeft op de ontwikkeling van een kind. Het leidt onder meer tot boosheid en angst bij een kind. Een kind verliest daarnaast zijn ouder(s) als goed voorbeeld en leert niet om problemen positief op te lossen. Het leven is complex; wie niet geleerd heeft problemen constructief tegemoet te treden, heeft een achterstand. De ervaring leert dat als ouders heftig blijven strijden een kind basisvoorwaarden die hij nodig heeft voor een adequate ontwikkeling, zoals veiligheid, rust, vertrouwen en stabiliteit, worden onthouden. Dit alles geldt ook voor [de minderjarige] . Het is zorgelijk dat de moeder dat niet inziet.
5.5
Dat de ontwikkeling van [de minderjarige] thans nog steeds wordt bedreigd wordt overigens bevestigd door het volgende. Ter zitting heeft de moeder erkend dat [de minderjarige] een heel angstig jongetje is. Voorts heeft de moeder in het beroepschrift laten weten dat de slaapproblemen van [de minderjarige] nog niet voorbij zijn. De moeder heeft bovendien recent geprobeerd [de minderjarige] naar een orthopedagogische peuterspeelzaal te laten gaan maar die plaatsing is mislukt. Ondanks de extra deskundigheid van een dergelijke peuterspeelzaal en de extra aandacht en begeleiding had [de minderjarige] te veel last van niet alleen driftbuien maar ook van veel huilen.
Tevens is er nog steeds onderlinge strijd tussen de ouders, ook in het bijzijn van [de minderjarige] . Het contact tussen de ouders leidde tijdens de recente begeleide omgang snel tot conflicten. De moeder heeft daarbij agressief gereageerd op de vader in het bijzijn van [de minderjarige] . Dat is een voor [de minderjarige] niet adequate wijze van reageren. De ouders maken elkaar over en weer verwijten en beschuldigen elkaar van het uiten van bedreigingen, zelfs ter zitting van het hof. De ouders zijn inmiddels voor de ouderschapsbemiddeling bij [E] aangemeld maar het traject moet nog starten.
De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling de problemen tussen haar en de vader niet kan oplossen, maar zoals de vader terecht aangeeft, is de ondertoezichtstelling er nog niet zo lang en heeft die dus niet eens een kans gehad om tot uitvoering, laat staan resultaat te komen.
5.6
De moeder heeft zelf hulp ingeschakeld in verband met eigen klachten en medische klachten van [de minderjarige] , wat op zich positief is, maar het is iets anders dan hulp voor de verstandhouding met de vader en voor de angst en driftbuien van [de minderjarige] . In de strijd tussen de ouders hebben beiden een aandeel, maar de moeder lijkt haar eigen rol/aandeel in de strijd niet in te (willen) zien. De moeder toont op de vraag ter zitting naar wat zij anders zou willen doen zodat de situatie met de vader kan veranderen geen bereidheid haar gedrag aan te passen aan wat voor [de minderjarige] passend is. De moeder wijst enkel naar de vader als degene die moet veranderen. Het hof heeft er daarom geen vertrouwen in dat de moeder alle zorg die nodig is, zoals de ouderschapsbemiddeling, voldoende zal accepteren in een vrijwillig kader. Professionele en deskundige hulp is dringend geboden. Om de nodige hulp te waarborgen is de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
5.7
Het hof is daarom van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 4 juli 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 28 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.