ECLI:NL:GHARL:2017:10610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
200.217.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige en de onmogelijkheid tot terugplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.L. Hellinga, hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het gezag over hun kind was beëindigd. De minderjarige, die in 2004 is geboren, heeft een complexe opvoedbehoefte en heeft sinds 2011 in verschillende pleeggezinnen gewoond. De ouders hebben in het verleden financiële problemen gehad en waren niet in staat om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Ondanks dat de ouders hebben aangevoerd dat het niet goed gaat met de minderjarige in de huidige opvang, heeft het hof geoordeeld dat terugplaatsing bij de ouders niet meer tot de mogelijkheden behoort. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de ouders te beëindigen is bekrachtigd, evenals de benoeming van de William Schrikker Stichting als voogd over de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.771/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/195992 / FA RK 16-3156)
beschikking van 28 november 2017
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. P.L. Hellinga te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 24 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 juni 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Hellinga van 14 juli 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2017 plaatsgevonden. Namens de ouders is mr. Hellinga verschenen. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] (jeugdbeschermer), mevrouw [D] en mevrouw [E] .
Mr. Hellinga heeft haar pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is [in] 2004 [de minderjarige] geboren, over wie zij tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uitoefenden.
Uit het huwelijk van de ouders zijn voorts geboren, de navolgende met hun roepnaam aangeduide kinderen: [F] , die zestien jaar is, [G] , die vijftien jaar is, [H] die elf jaar is, [I] die acht jaar is en [J] die drie jaar is. [G] , [H] en [I] wonen niet meer bij de ouders en het ouderlijk gezag over hen is beëindigd.
De moeder heeft uit een eerder huwelijk nog vijf kinderen, die bij hun vader zijn opgegroeid en inmiddels meerderjarig zijn.
3.2
[de minderjarige] is bij beschikking van 6 januari 2011 door de kinderrechter in de voormalige rechtbank Zwolle-Lelystad, onder toezicht gesteld van de voormalige gezinsvoogdij-instelling Bureau Jeugdzorg Overijssel voor de duur van één jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij de beschikking van 12 december 2016 van de rechtbank Overijssel voor de duur van één jaar, ingaande 6 januari 2017.
3.3
Bij beschikking van 15 juli 2011 heeft de kinderrechter in de voormalige rechtbank Zwolle-Lelystad de toenmalige gezinsvoogdij-instelling gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen, welke uithuisplaatsing laatstelijk is verlengd bij beschikking van 12 december 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel voor de duur van één jaar, ingaande 6 januari 2017.
3.4
[de minderjarige] bijna vijf jaren in een pleeggezin gewoond, daarna ruim één jaar in een gezinshuis in [K] en sinds begin juli 2017 woont hij in een gezinshuis in [L] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag over [de minderjarige] beëindigd.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van die beschikking voor zover die het ouderlijk gezag over [de minderjarige] betreft. De ouders verzoeken die beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over [de minderjarige] en tot benoeming van de GI tot voogd over hem, af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop te staan. Een kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Ondanks dat de raad zijn verzoek tot gezagsbeëindiging slechts summier heeft onderbouwd omdat hij naast het raadsrapport geen ondersteunende stukken heeft ingebracht en het op zijn weg (en/of die van de GI) had gelegen om meer informatie in het geding te brengen, acht het hof zich thans op grond van de stukken én de mondelinge behandeling in deze zaak niettemin voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak is om een nader onderzoek te gelasten.
5.4
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het gezag van de ouders over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Voor het hof staat vast dat [de minderjarige] ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daar komt bij dat het hof op grond van het volgende de ouders niet in staat acht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn zoals in artikel 1:266 BW is bedoeld.
5.5
De ouders zijn al jarenlang belast door problemen op alle leefgebieden. Er waren ten tijde van de uithuisplaatsing financiële problemen, waardoor de kinderen niet voldoende eten kregen en er was sprake van fysiek geweld. De ouders konden geen stabiele, veilige, gestructureerde en sensitieve opvoedingsomgeving bieden, ondanks alle ingezette hulpverlening.
5.6
Sinds 2011, toen [de minderjarige] uit huis werd geplaatst, zijn er geen mogelijkheden geweest om hem weer thuis te plaatsen.
5.7
De ouders hebben in het hoger beroepschrift naar voren gebracht dat het niet goed met [de minderjarige] gaat op de plekken waar hij is geplaatst, dat het (opvoed)perspectief van [de minderjarige] nog onderzocht wordt door [M] en dat een gezagsbeëindiging niet passend is in het geval dat [de minderjarige] het beste thuis zou kunnen wonen.
Ter zitting is duidelijk geworden dat het onderzoek van [M] inmiddels afgerond is en dat [M] - anders dan de ouders eerder meenden - niet onderzocht heeft of [de minderjarige] weer bij zijn ouders kan gaan wonen maar dat het onderzoek gericht geweest is op verklarende diagnostiek: wat is er met [de minderjarige] aan de hand en hoe kan er het beste bij hem aangesloten worden en/of welke behandeling is nodig?
Het onderzoek van [N] , dat op pagina 5 van de bestreden beschikking is genoemd, was evenmin gericht op de vraag waar [de minderjarige] zou moeten opgroeien. [N] heeft enkel onderzocht of het contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders hersteld kon worden. Dat onderzoek ging dus niet over het woonperspectief van [de minderjarige] maar over een omgangs- of contactregeling, die overigens inmiddels uitgebreid is nadat door [N] aan de GI is bevestigd dat er geen redenen zijn om het contact niet verder op te bouwen.
Uit het onderzoek van de raad blijkt genoegzaam dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer thuis ligt. Het hof begrijpt dat het voor de GI vóór dat onderzoek ook al duidelijk was dat terugkeer naar de ouders niet meer tot de mogelijkheden behoorde maar de GI heeft dat (mogelijk) niet helder genoeg naar de ouders gecommuniceerd. Dat heeft tot verwarring en onrust geleid. Dit kan echter niet tot gevolg hebben dat de ouders weer in beeld komen om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op termijn weer op zich te nemen.
5.8
Dat de ouders (mogelijk) voldoende vaardigheden hebben om voor [F] en [J] te zorgen, is onvoldoende reden om aan te nemen dat zij ook structureel (meer dan alleen tijdens een omgangsmoment) tegemoet kunnen komen aan dat wat [de minderjarige] van zijn opvoeders nodig heeft. [de minderjarige] heeft een complexe opvoedbehoefte, wat betekent dat hij meer nodig heeft dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. Hij heeft een problematische gehechtheidsontwikkeling. Hij vertoont grensoverschrijdend gedrag en hij heeft moeite om betekenisvolle relaties aan te gaan. Hij toont veel boosheid en laat heftig gedrag zien. Hij heeft bijvoorbeeld in het vorige gezinshuis alles in zijn kamer kapot gemaakt en daar op meerdere plekken ontlasting achtergelaten.
[de minderjarige] kan geen moment alleen gelaten worden. Hij heeft 24-uurszorg nodig. Zijn opvoeders zullen aanzienlijk meer dan gemiddelde vaardigheden in huis moeten hebben om hem veilig en stabiel te laten opgroeien. Dat kunnen de ouders, die bovendien hun aandacht al moeten richten op de zorg voor [F] en [J] , niet bieden.
5.9
De onduidelijkheid bij [de minderjarige] over zijn al dan niet terugkeren naar de ouders geeft hem veel onrust, terwijl uit de stukken blijkt dat hij snakt naar zekerheid over zijn opvoedperspectief. Ook de ouders erkennen dat [de minderjarige] lijdt onder de onduidelijkheid. Al met al is de aanvaardbare termijn, waarbinnen hij in onzekerheid mag verkeren over de plek waar hij zal opgroeien, verstreken. De maatregel van gezagsbeëindiging draagt bij aan de duidelijkheid voor [de minderjarige] en de ouders dat terugplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort en aan de rust die hij nodig heeft, al was het maar omdat de jaarlijkse verlengingen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing dan niet meer nodig zijn.
5.1
Onder deze omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat het gezag van de ouders over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Tegen de benoeming van de GI tot voogd is door de ouders niet gegriefd, zodat ook deze beslissing in stand kan blijven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 24 maart 2017, voor zover die de beëindiging van het gezag van de ouders over [de minderjarige] betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 28 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.