ECLI:NL:GHARL:2017:10609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
200.226.536/01 en 200.215.308/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in hoger beroep met betrekking tot dementerende rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor een dementerende rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1932, verblijft sinds 29 juli 2013 in een verpleeghuis en is niet in staat om haar voorkeur voor een bewindvoerder of mentor kenbaar te maken. De stichting heeft in eerste aanleg verzocht om de benoeming van [de bewindvoerder] als bewindvoerder en mentor, wat door de kantonrechter is toegewezen. De zoon van de rechthebbende, [verzoeker], is in hoger beroep gekomen tegen deze beslissing, met de stelling dat hij zelf als bewindvoerder en mentor zou moeten worden benoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verhoudingen tussen [verzoeker] en de medewerkers van het verpleeghuis ernstig verstoord zijn, wat een negatieve invloed heeft op het welzijn van de rechthebbende. Het hof oordeelt dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van de rechthebbende is dat een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor wordt aangesteld. De eerdere benoeming van [de bewindvoerder] wordt door het hof bekrachtigd, omdat er twijfels zijn over de mogelijkheden van [verzoeker] om de financiële belangen van de rechthebbende adequaat te behartigen. Het hof compenseert de kosten van het geding in beide instanties, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.226.536/01 (bewind) en 200.215.308/01 (mentorschap)
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 5579136 VO VERZ 16-2048 en 5579137 VT VERZ 16-373)
beschikking van 28 november 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T. Meijer te Meppel,
en
Stichting [verweerder], rechtsopvolger van Stichting [B] ,
kantoorhoudend te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting,
advocaten: mrs. A.F.H. ten Brummelhuis en F.F. van Dalsen te Zwolle.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende],
verblijvende te [A] ,
verder te noemen: de rechthebbende/betrokkene,
2. [de bewindvoerder],
gevestigd te [C] ,
ook te noemen: de bewindvoerder/mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 januari 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 april 2017;
- een brief van mr. Meijer van 10 mei 2017 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van mr. Ten Brummelhuis van 25 oktober 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2017 plaatsgevonden.
[verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de stichting zijn verschenen mr. F.F. van Dalsen, mr. O.A. Meijer (als waarnemers van mr. Ten Brummelhuis), mevrouw [D] (teamleider) en mevrouw [E] (maatschappelijk werkster). Namens de [de bewindvoerder] zijn verschenen mevrouw [F] (de bewindvoerder) en de heer [G] (de mentor).
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de stichting van 3 november 2017 met productie(s).

3.De feiten

3.1
De rechthebbende/betrokkene is geboren [in] 1932. Zij is dementerend en verblijft sinds 29 juli 2013 in verpleeghuis De Schiphorst te [A] . [verzoeker] is de zoon van de rechthebbende/betrokkene.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 9 december 2016, heeft de stichting een verzoek tot onderbewindstelling en tot instelling van mentorschap gedaan.
In het verzoekschrift wordt verzocht om [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor van de rechthebbende/betrokkene te benoemen.
3.3
Bij beschikking van 26 januari 2017 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. Bij (afzonderlijke) beschikking van 26 januari 2017 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld over de betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand.
3.4
Bij die bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter voorts, en voor zover in deze procedure van belang, [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 26 januari 2017. Deze grief ziet op de benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder
en mentor over (de goederen en gelden van) de rechthebbende/betrokkene.
[verzoeker] verzoekt het hof om de bestreden beschikkingen, (naar het hof begrijpt:) voor
wat betreft de benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem te benoemen tot bewindvoerder en mentor over (de goederen en gelden van) de rechthebbende/betrokkene.
4.2
De stichting voert verweer en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden, de beschikkingen van 26 januari 2017 te bekrachtigen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedures van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Met betrekking tot het bij de bestreden beschikkingen ingestelde bewind en mentorschap is in hoger beroep uitsluitend in geschil wie tot bewindvoerder en mentor moet worden benoemd.
5.2
Op grond van artikel 1:435 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder en/of mentor de uitdrukkelijke voorkeur van respectievelijk de rechthebbende en/of betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Op grond van artikel 1:435
lid 4 BW respectievelijk 1:452 lid 4 BW wordt, tenzij het derde lid is toegepast, indien de rechthebbende en/of betrokkene is gehuwd of een andere levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot of de andere levensgezel tot bewindvoerder en/of mentor benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder en/of mentor benoemd.
5.3
In eerste aanleg en ook in hoger beroep is de rechthebbende/betrokkene niet gehoord. Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen is gebleken dat zij niet in staat kan worden geacht om ter zitting te verschijnen. Het hof ziet gelet op het volgende geen aanleiding om de rechthebbende/betrokkene alsnog (op locatie) te horen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechthebbende/betrokkene als gevolg van haar geestelijke toestand (zij is dementerend) niet beseft wat bewind en mentorschap inhoudt
en waarover de onderhavige procedure gaat. Het hof leidt hieruit af dat de rechthebbende/ betrokkene niet in staat is om haar uitdrukkelijke voorkeur ten aanzien van de te benoemen bewindvoerder en mentor kenbaar te maken. Het hof gaat daarom voorbij aan het bepaalde in het derde lid van voornoemde artikelen. Ingevolge het vierde lid van die artikelen wordt in een geval als het onderhavige, waarbij de rechthebbende/betrokkene geen partner heeft, bij voorkeur een familielid tot bewindvoerder/mentor benoemd. [verzoeker] heeft ter zitting van het hof een beroep gedaan op deze voorkeursregel. Het hof ziet echter in het onderhavige geval aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de verhoudingen tussen de medewerkers van het verpleeghuis waar de rechthebbende/betrokkene verblijft en [verzoeker] ernstig verstoord zijn. Gebleken is dat partijen een verschillende visie hebben over de zorg die de rechthebbende/ betrokkene nodig heeft en dat de (mede) hierdoor ontstane samenwerkingsproblemen als ook de problemen op het gebied van communicatie hebben gezorgd voor een negatieve invloed op het welzijn van de rechthebbende/betrokkene. Het hof ziet in de verstoorde verhoudingen en de omstandigheid dat voortzetting van het huidige verblijf van de rechthebbende/ betrokkene aangewezen is, zo heeft ook [verzoeker] ter zitting van het hof aangegeven, reeds voldoende grond om de financiële en immateriële belangen van de rechthebbende/ betrokkene te laten behartigen door een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor. Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de vraag wat de oorzaak en/of wie de veroorzaker van de gespannen verhouding is, laat het hof daarom, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om alsnog een getuige te horen die zou kunnen verklaren over het gedrag van [verzoeker] , zoals namens de stichting bij brief van 25 oktober 2017 verzocht.
5.5
Daar komt bij dat het hof, voor wat betreft de uitvoering van het bewind, twijfelt aan de mogelijkheden van [verzoeker] om de financiële belangen van de rechthebbende/betrokkene
naar behoren te behartigen. Gebleken is dat er - vóórdat het bewind werd ingesteld - nota's van de rechthebbende/betrokkene onbetaald bleven en er geen zorg voor werd gedragen dat zij kon beschikken over de noodzakelijke lichaamsverzorgingsartikelen.
Ook werd de pedicure niet betaald, waardoor zij daarvan toen geen gebruik kon maken.
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de financiën van de rechthebbende/ betrokkene inmiddels stabiel zijn en dat zij eens per maand geld ontvangt voor noodzakelijke uitgaven voor haar verzorging. Mede gelet op de verwevenheid van
het welzijn van de rechthebbende/ betrokkene en de financiële ruimte die, zoals uit het voorgaande blijkt, in dat kader wordt geboden, acht het hof het van belang dat het bewind
en mentorschap in één hand wordt gehouden en derhalve wordt uitgevoerd door één professionele instantie.
5.6
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor heeft benoemd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet in de aard van de zaken aanleiding om de kosten van het geding in beide instanties te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
26 januari 2017 (zaaknummers 5579136 VO VERZ 16-2048 en 5579137 VT VERZ 16-373), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 28 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.