ECLI:NL:GHARL:2017:10487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.209.956
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderschapsplan in hoger beroep met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die op 21 juli 2014 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de echtscheiding werd uitgesproken zonder dat er een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan was overgelegd. De rechtbank had geoordeeld dat partijen zich onvoldoende hadden ingespannen om tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn echtscheidingsverzoek. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en de bestreden beschikking te handhaven.

Het hof oordeelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat het ontbreken van een ouderschapsplan niet in de weg staat aan de echtscheiding. Het hof stelt vast dat partijen geen door hen beiden ondertekend ouderschapsplan hebben overgelegd en dat er geen reden is om af te wijken van de hoofdregel dat echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben. De man heeft geen uitzonderlijke feiten of omstandigheden aangevoerd die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.209.956 (
echtscheiding) en 200.216.863 (
verdeling)
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 400638 (
echtscheiding en nevenvoorzieningen) en 408995 (
verdeling))
beschikking van 30 november 2017
inzake
[Verzoekster],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.E. Jalandoni te Utrecht ,
en
[Verweerder],
wonende te [plaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bennekom, gemeente Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht , van 8 april 2016 en 21 november 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie 14, ingekomen op 17 februari 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties 1 en 2;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Van Holland van 20 september 2017 met de akte nadere stukken en bijlagen 1 tot en met 3.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2017 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 21 juli 2014 te [plaats] gehuwd in gemeenschap van goederen. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 3 september 2015 is ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de man.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 november 2016. Deze grief ziet op de echtscheiding (zaaknummer 200.209.956 ). De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn echtscheidingsverzoek.
4.3
De man is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. Zijn grieven zien op de verdeling (zaaknummer 200.216.863). De man verzoekt het hof:
in principaal hoger beroep
  • primair, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren;
  • subsidiair, het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te handhaven en op grond van artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op andere wijze in een ouderschapsplan te voorzien dan wel voor dit punt terug te verwijzen naar de rechtbank;
in incidenteel hoger beroep
- de vordering van de man (in eerste aanleg) toe te wijzen en partijen ieder geheel draagplichtig te verklaren voor hun eigen DUO-schuld, aldus de beslissing van de rechtbank om partijen ieder voor de helft draagplichtig te laten voor elkaars schuld te vernietigen.
4.4
De vrouw voert verweer in incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

De echtscheiding (zaaknummer 200.209.956)
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Ingevolge artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Op grond van lid 3 van artikel 815 Rv worden in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken opgenomen over:
a. de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken verdelen of het recht en de verplichting tot omgang vormgeven;
b. de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
c. de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Op grond van artikel 815 lid 6 Rv kan, indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
5.2
De rechtbank heeft bij voormelde (tussen)beschikking van 8 april 2016 overwogen dat partijen zich onvoldoende hebben ingespannen om in onderling overleg tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen. In verband daarmee is de behandeling van het verzoek tot echtscheiding alsmede de nevenvoorzieningen aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich in te spannen om via ouderschapsbemiddeling bij Youké in het belang van [kind] de onderlinge communicatie te verbeteren en een ouderschapsplan op te stellen. Partijen hebben zich daartoe bij de rechtbank ook bereid verklaard. De rechtbank heeft daarbij voorts overwogen dat van partijen verwacht wordt dat zij, indien het overleg met de advocaten niet tot een ouderschapsplan leidt, zich alsdan daartoe verder bij de ouderschapsbemiddeling zullen inspannen, naast de verbetering van hun onderlinge communicatie.
In de bestreden beschikking van 21 november 2016 heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat partijen geen door hen beiden ondertekend ouderschapsplan hebben overgelegd en dat gebleken is dat partijen geen traject hebben gevolgd bij Youké, maar dat zij wel een traject zijn gestart bij het Buurtteam. Het is partijen echter niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de inhoud van een ouderschapsplan. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan redelijkerwijs niet door hen kan worden overgelegd. Partijen zijn daarom ontvankelijk geacht in hun verzoek tot echtscheiding en de rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat [kind] haar hoofverblijfplaats bij de vrouw zal hebben, omdat dit niet in geschil was tussen partijen. Partijen zijn een voorlopige zorgregeling overeengekomen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 oktober 2016. De rechtbank heeft deze voorlopige zorgregeling vastgesteld in de bestreden beschikking, alsmede de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van een zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum.
5.3
De vrouw voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Het Buurtteam geeft in het verslag van het hulpverleningstraject aan dat er verscheidene pogingen zijn gedaan om met de man in contact te komen, maar dat dat niet is gelukt. De man heeft zich volgens de vrouw onvoldoende ingespannen om afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van [kind] en deze vast te leggen in een ouderschapsplan. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw nader toegelicht dat zij meerdere keren afspraken met de man heeft gemaakt over de omgang tussen hem en [kind] . De man voert deze afspraken echter telkens een paar keer uit en verdwijnt dan weer een periode volledig uit beeld. De vrouw wil dat de man afspraken blijvend nakomt. Op 1 december 2017 zal de behandeling ten aanzien van de zorgregeling bij de rechtbank worden voortgezet.
5.4
De man voert verweer en betwist dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om een ouderschapsplan tot stand te brengen. De man is moedeloos geworden van de houding van de vrouw in de besprekingen. Het is volgens hem steeds een herhaling van zetten. De vrouw is bepalend en komt iedere keer weer met nieuwe wensen en aanvullingen. Hij werkt en het is belastend voor hem dat hij voor besprekingen elke keer vrij moet nemen. De vrouw laat in deze procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep na te specificeren wat veranderd moet worden in het door hem destijds bij de rechtbank ingediende ouderschapsplan. Beide partijen willen scheiden en hebben in eerste aanleg de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken. Er is sprake van misbruik van procesrecht door de vrouw en dit brengt veel kosten voor hem en voor de betrokken instanties mee.
5.5
Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Uit het verslag van het Buurtteam blijkt dat er met partijen in 2016 van eind april tot half juni vier gesprekken zijn geweest. Met hulp van het Buurtteam hebben partijen aldaar een concept-ouderschapsplan opgesteld. Op 7 juni 2016 hebben zij dit conceptplan bij het Buurtteam doorgenomen. De man heeft aangegeven dat hij akkoord was met de inhoud en de vrouw was van mening dat er nog zaken moesten worden toegevoegd aan het ouderschapsplan. De vrouw wilde het plan graag aanpassen dan wel herschrijven en daarvoor had zij nog tijd nodig. Na deze bespreking heeft het Buurtteam geen contact meer met de vader kunnen krijgen - naar uit de toelichting van de advocaat van de man nu blijkt - omdat de man geen vertrouwen meer heeft in het tot stand brengen van een ouderschapsplan dat uiteindelijk door beide partijen zal worden ondertekend. Naderhand zijn er door partijen meerdere keren voorlopige afspraken gemaakt over een zorgregeling, maar dat heeft tot nu toe nog niet tot een definitieve zorgregeling geleid. Binnenkort vindt een voortgezette behandeling plaats bij de rechtbank in de procedure in eerste aanleg ten aanzien van de zorgregeling. De rechtbank kan dan hopelijk alsnog met partijen een (definitieve) zorgregeling tussen de man en [kind] vaststellen.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen aangeven op welke punten het concept ouderschapsplan dat is opgesteld bij het Buurtteam anders zou moeten. Evenmin heeft zij een eigen ouderschapsplan in het geding gebracht. Aldus constateert het hof dat de vrouw verzuimt concreet aan te geven hoe zij de invulling van het ouderschapsplan wenst. Aan de stelling van de vrouw dat de man zich onvoldoende heeft ingespannen wordt dan ook door het hof voorbij gegaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht - anders dan de vrouw stelt - artikel 815 lid 6 Rv toegepast. Nu vast staat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, dient het ontbreken van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan niet in de weg te staan aan het uitspreken van de echtscheiding. De bestreden beschikking zal op dit punt worden bekrachtigd.
De verdeling (200.216.863)
5.7
Het is volgens de man niet redelijk en billijk dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor elkaars studieschulden, gezien de korte duur van het huwelijk, terwijl de schulden al door partijen zijn opgebouwd voorafgaand aan het huwelijk. Het saldo van zijn studieschuld bedraagt € 1.426,95. Het saldo van de schuld van de vrouw is onbekend en de vrouw heeft geen revenuen van de studie waar hij van heeft kunnen profiteren. Gezien de omstandigheden van partijen is het redelijk om hun studieschulden, in tegenstelling tot hetgeen gangbaar is volgens de vaste jurisprudentie, aan te merken als een persoonlijke schuld. De vrouw heeft de gehele boedel uit de gezamenlijke woning meegenomen en zij heeft een huurachterstand voor haar nieuwe huurwoning opgebouwd waarvoor zij hem aansprakelijk probeerde te stellen, omdat naar haar mening de echtscheiding nog niet was uitgesproken. Hij heeft geen draagkracht om haar schuld af te lossen. De man verwijst in het kader van zijn stellingen naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem (ECLI:NL:RBHAA:2003:AN9630, punt 8 en 9).
5.8
De vrouw stelt dat de man onvoldoende nader onderbouwd heeft dat de studieschulden verknocht zijn. Er zijn geen redenen om af te wijken van de hoofdregel. Zij was kort na het huwelijk zwanger, dus dat de man de vruchten van de studie niet heeft geplukt, dient hiervoor geen aanleiding te vormen. De korte duur van het huwelijk vormt evenmin een reden en partijen zijn nog steeds niet gescheiden. De rechterlijke uitspraak waarnaar de man verwijst gaat over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in plaats van een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en ziet op een disproportionele schuld. Dat is in casu niet het geval. Haar studieschuld bedraagt circa € 3.000,-.
5.9
Het hof is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding vormt om af te wijken van de hoofdregel dat echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben. Een afwijking van de regel is niet uitgesloten, maar op grond van vaste jurisprudentie kan dit uitsluitend plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen. Zodanige - uitzonderlijke - feiten en omstandigheden heeft de man niet gesteld. De uitspraak van de rechtbank Haarlem waar de man naar heeft verwezen ziet op een situatie die niet vergelijkbaar is met de onderhavige situatie van partijen. Het verzoek van de man om partijen ieder geheel draagplichtig te verklaring voor hun eigen DUO-schuld zal het hof daarom afwijzen.
Opmerking verdient het navolgende. Niet in geschil is tussen partijen dat de peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap 3 september 2015 is. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 oktober 2016, dat eerst tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is overgelegd, wordt vermeld dat de vrouw aldaar heeft verklaard dat zij studeert voor [X] en leent via DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs). Voorts heeft zij verklaard dat er op 3 september 2015 nog geen sprake was van een DUO-lening, omdat zij op 1 december 2015 pas is begonnen met het lenen van DUO. Gelet op deze eigen verklaring van de vrouw en bij gebreke van enige feitelijke informatie over de schuld - waarvan de vrouw ondanks herhaaldelijk verzoek van de man geen enkel stuk in het geding heeft gebracht - staat niet zonder meer vast dat de studieschuld van de vrouw een onderdeel vormt van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.
De bestreden beschikking zal door het hof ten aanzien van de studieschulden van partijen worden bekrachtigd, waarbij wordt opgemerkt dat het de studieschulden van partijen voor zover aanwezig op de peildatum 3 datum 2015 betreft.
5.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure onder meer betrekking heeft op het uit die relatie geboren kind en voorts de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt voornoemde beschikking van 2 november 2016, voor zover in dit hoger beroep aan het oordeel van het hof voorgelegd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover de uitgesproken echtscheiding wordt bekrachtigd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, M.J. Stolwerk en H.L. Wattel, bijgestaan door de griffier, en is op 30 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.