Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling in het incident
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
corresponderende afleverbewijzen", waarvan hij de afgifte vordert, deze pakbonnen bedoelt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende belang bij afgifte van deze pakbonnen, die zijn aan te merken als bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin [appellant] partij is. In hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd, ziet het hof geen grond voor afwijzing van de vordering. Voor zover betrekking hebbend op de pakbonnen, zal de vordering van [appellant] dan ook worden toegewezen. Voor versterking van de daartoe strekkende veroordeling met een dwangsom ziet het hof vooralsnog geen aanleiding.
betalingsbewijs ter zake het bedrag ad € 12.500,-" overweegt het hof als volgt. Het enige dat [appellant] hierover stelt, is dat het volgens hem een feit is dat hij nimmer een bedrag van € 12.500,- van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Dat is echter - gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , die is onderbouwd met een schriftelijk stuk dat door beide partijen is ondertekend - onvoldoende om aan te nemen dat een betalingsbewijs bestaat, zoals waarvan [appellant] afgifte vordert. [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] het bedrag van de lening van € 12.500, - niet in handen heeft gekregen, omdat het juist ging om de financiering van goederen die door Warmteservice Harderwijk aan (het bedrijf van) [appellant] zijn afgegeven. De opvatting van [geïntimeerde] lijkt vooralsnog steun te vinden in de tekst van de leningsovereenkomst van 17 april 2014, aangezien daarin is aangegeven dat het gaat om een lening van [geïntimeerde] en diens echtgenote (in privé) aan [appellant] voor de betaling van een twaalftal met name genoemde facturen van Warmteservice Harderwijk voor geleverde goederen aan (het bedrijf van) [appellant] . Het bestaan van een "
betalingsbewijs ter zake het bedrag ad € 12.500,-" is daarom onvoldoende aannemelijk geworden, zodat de vordering in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking komt.
dinsdag 9 januari 2018voor memorie van antwoord.