Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter niet heeft getoetst of het beroep daadwerkelijk ongegrond was ter beoordeling of de officier van justitie aan het horen voorbij kon gaan. Hij heeft slechts voetstoots aangenomen dat het beroep kennelijk ongegrond was. Voorts heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie gebrekkig is gemotiveerd, maar heeft daaraan niet de juiste gevolgtrekking verbonden, te weten vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen is de gemachtigde namelijk van mening dat de betrokkene daardoor wel in zijn belangen is geschaad. De beslissingen van de officier van justitie en de kantonrechter dienen volgens de gemachtigde dan ook te worden vernietigd.
2. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:17 van de Awb worden afgezien indien:
het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
het beroep kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
3. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Voorts is in de tweede volzin bepaald dat, indien ingevolge artikel 7:17 van het horen is afgezien, daarbij tevens wordt aangegeven op welke grond dat is geschied.
4. Het is het hof ambtshalve bekend dat de inleidende beschikking in dit verband de volgende standaardtekst bevat:
“Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.”
5. Het hof stelt vast dat in de fase van het administratief beroep niet is verzocht om te worden gehoord. Naar het oordeel van het hof mocht de officier van justitie daarom het horen achterwege laten.
6. De officier van justitie heeft in zijn beslissing van 5 augustus 2014 overwogen dat wordt voorbij gegaan aan een eventueel verzoek te worden gehoord, omdat hij het beroep kennelijk ongegrond acht.
7. In het beroepschrift bij de kantonrechter heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd dat de betrokkene niet is gehoord, terwijl er geen grond was om daarvan af te zien. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet is aangegeven waarom van het horen is afgezien.
8. De kantonrechter heeft in dit verband het volgende overwogen.
(…) "Nu de officier van justitie in de beslissing heeft aangegeven dat hij de betrokkene niet heeft gehoord omdat het beroep kennelijk ongegrond is verklaard door de officier van justitie, heeft de officier van justitie terecht van het horen afgezien. (…)
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de officier van justitie in dit geval zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. Betrokkene is hierdoor echter niet in enig belang geschaad (…)."
9. Met de gemachtigde kan worden vastgesteld dat de kantonrechter met deze motivering niet heeft getoetst of de officier van justitie het beroep terecht als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt. Aldus berust de beslissing van de kantonrechter, dat de officier van justitie het horen achterwege mocht laten, op een ondeugdelijke motivering. De officier van justitie mocht evenwel, gelijk het hof hiervoor heeft overwogen, afzien van horen omdat daarom niet is verzocht. Het hof zal in zoverre dan ook de gronden van de beslissing van de kantonrechter verbeteren.
10. In aanmerking genomen dat de in administratief beroep aangevoerde gronden niet als kennelijk ongegrond kunnen worden aangemerkt, berust de beslissing van de officier van justitie om niet tot horen over te gaan niet op een deugdelijke motivering.
11. In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
12. Het hof acht aannemelijk geworden dat de betrokkene, doordat de officier van justitie in zijn beslissing niet de juiste grond heeft genoemd waarom van het horen is afgezien, niet is benadeeld. De enkele stelling van de gemachtigde dat de betrokkene in zijn belang is geschaad is onvoldoende voor een ander oordeel. Gelet hierop heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de schending van de motiveringsplicht geen reden is voor vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Dit bezwaar treft derhalve geen doel.
13. Nu de beslissing van de kantonrechter zal worden bevestigd met verbetering van gronden zijn er termen aanwezig om de door de betrokkene in hoger beroep gemaakte kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. De vergoeding van deze kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van het indienen van het hoger beroep, € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 245,- (=1 x € 490,- x 0,5).