ECLI:NL:GHARL:2017:10386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
21-004078-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Midden-Nederland en veroordeling voor zware mishandeling met de dood ten gevolge

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor doodslag, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde doodslag. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, die de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 18 oktober 2015, waarbij de verdachte het slachtoffer met een gummiknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft geëist als gevolg van de mishandeling. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafoplegging. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal en de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004078-16
Uitspraak d.d.: 24 november 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2016 met parketnummer 16-707588-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op 11 juli 1992,
thans verblijvende in [P.I. verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen, althans een gummiknuppel, en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;Subsidiairhij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, althans hersenletsel, waarbij een operatie met verwijdering van een deel van de schedel noodzakelijk was en/of een klaplong, heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] met een of meermalen met een of meer harde voorwerpen, althans een gummiknuppel, en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;Meer subsidiairhij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen, althans een gummiknuppel, en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Zoals hieronder onder het kopje ‘Overweging met betrekking tot het bewijs’ zal worden overwogen, komt het hof tot de vaststelling dat verdachte slachtoffer [slachtoffer] tweemaal met een gummiknuppel tegen het hoofd heeft geslagen en dat het hof uit de wijze van slaan niet kan afleiden dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Dat geldt ook voor de daaraan voorafgegane vuistslag van verdachte. Gelet hierop dient verdachte van de primair tenlastegelegde doodslag te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, gaat het hof - voor zover op dit punt van belang - uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 oktober 2015 vindt in het trappenhuis aan [adres] te Leusden een vechtpartij plaats tussen aan de ene kant [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [slachtoffer] en aan de andere kant [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en verdachte, waarbij over en weer wordt geslagen.
Tijdens deze vechtpartij pakt [slachtoffer] een gummiknuppel, die op een gegeven moment door verdachte wordt afgepakt nadat deze hem een vuistslag heeft gegeven. Het hof acht niet bewezen dat verdachte deze vuistslag met het opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gegeven. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] tweemaal met de gummiknuppel tegen het hoofd geslagen. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] achterover gevallen, waarbij hij met zijn hoofd tegen de koelkast dan wel de grond is gekomen. Hierdoor is een forse hersenbloeding/fors hersenletsel ontstaan die/dat ertoe heeft geleid dat [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden. Niet vastgesteld is kunnen worden of de hersenbloeding/het hersenletsel is veroorzaakt door de botsing met de koelkast dan wel vloer, de slagen met de gummiknuppel dan wel door beide oorzaken.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte willens en wetens de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Het hof acht ook niet bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarvoor is het volgende van belang.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens de Hoge Raad aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).
Weliswaar heeft verdachte [slachtoffer] tweemaal met de gummiknuppel tegen het hoofd geslagen, maar uit het slaan met een gummiknuppel tegen het hoofd kan op zich niet een aanmerkelijke kans op de dood worden afgeleid. Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met zodanige kracht met de gummiknuppel tegen het hoofd heeft geslagen dat - in combinatie met de gevaarlijkheid van het slaan met een gummiknuppel tegen het hoofd - daaruit die aanmerkelijke kans op de dood moet worden afgeleid. Het hof neemt voorts in aanmerking dat het ging om een ruzie tussen bevriende personen, waarbij het niet verdachtes bedoeling was dat die koste wat kost beëindigd moet worden.
Bij het tweemaal tegen het hoofd van iemand slaan met een gummiknuppel, zoals in dit geval, bestaat naar het oordeel van het hof wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte die kans heeft beseft en bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht het hof het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks18 oktober 2015,althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015,te Leusden,althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, althans hersenletsel,waarbij een operatie met verwijdering van een deel van de schedel noodzakelijk was en/of een klaplong,heeft toegebracht,
door die [slachtoffer]met een ofmeermalen meteen of meer harde voorwerpen, althanseen gummiknuppel,en/of met gebalde vuistop/tegen diens hoofd te slaanen/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappenten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer](op 31 oktober 2015)is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Beroep op noodweer

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, op grond waarvan hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van dit verweer onderscheidt het hof - op grond van de verklaring van verdachte - in de feitelijke gang van zaken van 18 oktober 2015 twee confrontaties tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer] . De twee confrontaties worden gescheiden door de inmenging van [betrokkene 2] met een (namaak)vuurwapen.
Daarbij stelt het hof voorop dat in beide gevallen niet is gebleken dat verdachte zich in de vechtpartij heeft gemengd om de geweldsconfrontatie op te zoeken.
Eerste confrontatie
De eerste confrontatie vindt plaats op het moment dat verdachte zich voor de eerste keer in de vechtpartij mengt om [betrokkene 3] en [slachtoffer] uit elkaar te halen. Hij staat op dat moment met zijn rug naar [slachtoffer] , die over verdachte heen [betrokkene 3] slaat. Als verdachte zich omdraait, krijgt hij van [slachtoffer] een klap met de gummiknuppel in zijn gezicht. Verdachte geeft [slachtoffer] daarop een vuistslag en pakt de gummiknuppel af. Zoals hierboven overwogen, acht het hof niet bewezen dat verdachte op dat moment en met die vuistslag opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof is overigens van oordeel dat verdachte zich op dat moment in een noodweersituatie bevond, nu er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, die verdediging daartegen rechtvaardigde. De vuistslag is derhalve rechtmatig gegeven
Nadat verdachte [slachtoffer] met de vuist heeft geslagen en (daarbij) de gummiknuppel heeft afgepakt, heeft hij zich - het hof gaat uit van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - gericht op [betrokkene 2] die een (namaak)vuurwapen trok.
Verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 2] een klap heeft gegeven en heeft geprobeerd het wapen af te pakken, waarbij [betrokkene 2] en verdachte beiden van de trap zijn gevallen. Vervolgens is [betrokkene 2] opgestaan, heeft het wapen gepakt en is weggerend.
Het hof is van oordeel dat de eerste confrontatie is geëindigd met het incident met [betrokkene 2] . Door zich te richten op [betrokkene 2] , waarbij beiden van de trap zijn gevallen, was de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] beëindigd.
Tweede confrontatie
Nadat [betrokkene 2] is weggerend, besluit verdachte opnieuw zich te mengen in het gevecht tussen [betrokkene 3] aan de ene kant en [slachtoffer] en [betrokkene 1] aan de andere kant, nog steeds met de bedoeling om [betrokkene 3] daar weg te krijgen. Op dat moment slaat verdachte [slachtoffer] tweemaal met de gummiknuppel.
Dat op dat moment (wederom) sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Ook is niet aannemelijk geworden, dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie jegens [betrokkene 3] . Het enkele feit dat er sprake was van een gevecht is daarvoor onvoldoende.
Het beroep op noodweer (in de tweede confrontatie, waarbij is geslagen met de gummiknuppel) wordt derhalve verworpen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Het feit dat naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een noodweersituatie ten tijde van de tweede confrontatie, het moment waarop de zware mishandeling heeft plaatsgevonden, staat een beroep op noodweerexces in de weg.
Een voortdurende heftige gemoedsbeweging die door de eerste confrontatie is veroorzaakt, is in het geheel niet aannemelijk geworden, in het bijzonder nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij nadat [betrokkene 2] weg was gegaan zich welbewust (opnieuw) heeft gemengd in het gevecht om [betrokkene 3] en [slachtoffer] uit elkaar te halen.
Gelet hierop verwerpt het hof (ook) het door de raadsman gevoerde beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Zowel verdachte als het openbaar ministerie is in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof komt tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het hof komt echter - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - tot bewezenverklaring van zware mishandeling met de dood ten gevolg.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] door hem meermalen met een gummiknuppel tegen het hoofd te slaan. Als gevolg van het daardoor opgelopen hersenletsel is [slachtoffer] twee weken later overleden.
Dergelijke gewelddadigheden worden als schokkend en ingrijpend ervaren. Bovendien veroorzaken dergelijke ernstige feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verdachte heeft met zijn handelen de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht.
Bij de beoordeling van de ernst van het feit neemt het hof ten voordele van verdachte in aanmerking dat het feit voortvloeit uit een ruzie tussen bevriende personen, die resulteerde in een gevecht, dat op ongelukkige wijze uit de hand liep vanaf het moment dat een gummiknuppel was gepakt en werd gebruikt.
Bij de strafbepaling heeft het hof verder betrokken dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2017 reeds meermalen is veroordeeld, onder andere voor geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de rapportages die omtrent (de persoon van) verdachte zijn opgemaakt. Daarbij is in het bijzonder acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 18 augustus 2017, waarin wordt aangegeven dat in het onderhavige geval sprake was van een sterk situationeel bepaalde delictsituatie, dat er geen sprake was van doorwerking van de bij verdachte vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in het cannabisgebruik in het tenlastegelegde en dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Opgemerkt wordt nog dat het in het voordeel van verdachte spreekt dat hij veel spijt heeft van wat er gebeurd is en dit ook kenbaar heeft gemaakt aan de nabestaanden. Het hof acht aannemelijk dat die spijt oprecht is.
Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde doodslag, komt het hof niet tot een lagere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof acht, mede gelet op de rechtspraak in andere gevallen, op grond va de hiervoor genoemde redenen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, passend en geboden. Dat betekent ook dat het hof niet toekomt aan oplegging van een straf in de orde van grootte als door de advocaat-generaal gevorderd.
Vordering gevangenneming
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gevorderd de gevangenneming van verdachte te bevelen. Het hof wijst dit verzoek af, omdat - gelet op de op te leggen straf en rekening houdend met de daarbij behorende datum van voorwaardelijke invrijheidstelling - de duur van het voorarrest gelijk is of langer is geweest dan de duur van de op te leggen straf vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.103,25, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 19 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is veroordeelde bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2014 onder parketnummer 16-661221-14 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaken op 29 april 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 26 oktober 2015 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het in de onderhavige zaak tenlastegelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten voor de duur van 117 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 15j, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis.
Wijst af de vordering bevel tot gevangenneming.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.103,25 (zesduizend honderddrie euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 80,00 met ingang van 19 november 2015;
  • over een bedrag van € 5.920,35 met ingang van 22 december 2015;
  • over een bedrag van € 102,90 met ingang van 29 oktober 2015,
telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.103,25 (zesduizend honderddrie euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 80,00 met ingang van 19 november 2015;
  • over een bedrag van € 5.920,35 met ingang van 22 december 2015;
  • over een bedrag van € 102,90 met ingang van 29 oktober 2015,
telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 19 maart 2014 en 26 juni 2014 onder parketnummer 16-601240-10 en 16-661221-14 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen, wordt ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 24 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.B.T.G. Steeghs is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 november 2017.
Tegenwoordig:
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. C.L. van Kooten, advocaat-generaal,
mr. T. Faber, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.