ECLI:NL:GHARL:2017:10357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.225.630/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en gezag over medische behandelingen in geval van extreem zorgwekkende kindproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [G1] en de toekenning van gezag aan de gecertificeerde instelling (GI) voor het geven van toestemming voor medische behandelingen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het gezag over haar kinderen, [F] en [G1], na de erkenning door de vader alleen uitgeoefend. De GI heeft eerder het gezag gekregen over [G1] voor medische behandelingen, dat op 30 augustus 2017 zou aflopen. De moeder heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof oordeelt dat [G1] niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen inzake medische behandelingen, gezien haar ernstige problematiek en de noodzaak van professionele begeleiding. Het hof concludeert dat het noodzakelijk is dat de GI het gezag over [G1] behoudt voor de duur van de uithuisplaatsing, om adequaat te kunnen handelen in het belang van het kind. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 2 augustus 2017 wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.225.630/01
(zaaknummer rechtbank C/19/119582 / JE RK 17-287)
beschikking van 23 november 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
familie [B], de pleegouders van [G1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 oktober 2017;
- een brief van de rechtbank van 20 oktober 2017 met als productie een ongedateerde brief van de minderjarige, door de rechtbank ontvangen op 17 juli 2017;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 26 oktober 2017;
- een journaalbericht van mr. Timmer van 26 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Timmer van 2 november 2017 met productie(s);
- en brief van de GI van 3 november 2017;
- een journaalbericht van mr. Timmer van 6 november 2017 met productie(s);
- en brief van de GI van 6 november 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Timmer, en mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI. Tevens was de pleegmoeder aanwezig.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de moeder met de heer [E] zijn geboren:
- [F] , geboren [in] 2004 (voorheen: [F] , sinds 2009: [F1] );
- [G] , geboren [in] 2005 (voorheen: [G] , sinds 2009: [G1] ).
De vader heeft de kinderen erkend en oefende tot in 2009 gezamenlijk met de moeder het gezag uit. De moeder oefent sindsdien het gezag over de kinderen alleen uit. De vader heeft geen, dan wel sporadisch contact met de kinderen.
3.2
[G1] heeft tweemaal voor de duur van een jaar onder toezicht gestaan, in de periode vanaf 3 maart 2008, alsook in de periode vanaf 6 september 2010. Bij beschikking van 9 maart 2016 heeft de kinderrechter [G1] (ten derde male) onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 30 augustus 2018.
3.3
In aansluiting op een ziekenhuisopname is [G1] sinds eind 2015 uit huis geplaatst. Aanvankelijk in een vrijwillig kader en vanaf 9 september 2016 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing, welke maatregel laatstelijk is verlengd tot 30 augustus 2018. [G1] verblijft vanaf 23 december 2015 bij de huidige pleegouders.
3.4
Vanwege een terugkerend patroon van onverklaarbare en invaliderende ziekteklachten van de kinderen is de moeder onderzocht door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) waarna de moeder in oktober 2016 is gediagnosticeerd met een benedengemiddeld IQ (80 - 90) en een autismespectrumstoornis. Daarnaast is (onder meer) vastgesteld dat er aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken, als ook dat er aanwijzingen zijn voor pediatric condition falsification, ofwel Münchhausen by proxy.
3.5
Bij beschikking van 5 april 2017 heeft de kinderrechter de GI belast met het gezag over [G1] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling tot en met 30 augustus 2017.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 7 juli 2017, heeft de GI verzocht (zo begrijpt het hof):
1. op grond van artikel 1:265e lid 1 jo. artikel 1:265e lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat de gedeeltelijke toekenning van het gezag over [G1] aan de GI, namelijk voor zover het betreft de toestemming voor een medische behandeling van [G1] , wordt verlengd voor de duur van de uithuisplaatsing;
2. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
3. te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI aangetekend zal worden in het gezagsregister.
3.7
De moeder heeft een verweerschrift ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is de GI belast met het gezag over [G1] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling met ingang van 30 augustus 2017 tot 30 augustus 2018.
4.2
De moeder heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende de verzoeken van de GI af te wijzen. De GI heeft ter zitting bij het hof mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265e, eerste lid sub b BW kan de kinderrechter bij verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit onder meer doen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. Een dergelijke verzoek kan op grond van het vierde lid van dat artikel worden ingediend door de GI.
5.2
Allereerst zal het hof beoordelen of [G1] - die op 12 juli 2017 de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt - in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen in dezen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
5.3
[G1] is een jong meisje van net twaalf jaar met een zeer belast verleden waarbij sprake is geweest van forse problematiek op vele leefgebieden in en rondom haar opvoedingssituatie bij haar ouders en nadien bij haar moeder. [G1] heeft het ernstig ontbroken aan veiligheid, stabiliteit en continuïteit. Hoewel het aanvankelijk na de uithuisplaatsing met de ontwikkeling van [G1] (naar omstandigheden) beter leek te gaan, is daar op dit moment geen sprake meer van. In deze bijzondere zaak is er sprake van extreem zorgwekkende kindproblematiek. [G1] kent een uitgebreide medische voorgeschiedenis waarbij voor de klachten van [G1] , blijkens de brief van 13 april 2017 van haar (toenmalige) kinderarts dr. [H] , verbonden aan het [I] , de hypothese bestond dat sprake is van somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (SOLK) en hypersensitisatie. De kinderarts heeft in die brief aangegeven dat de uitingen van [G1] traumatische herbelevingen kunnen zijn maar wel goed begeleid en geduid moeten worden door professionals. Ook heeft de kinderarts aangegeven dat daarvoor een team nodig is dat psychotrauma en psychiatrische behandeling kan bieden. Ook in haar latere brief van 8 mei 2017 geeft de arts aan dat traumabehandeling op korte termijn nodig is in samenwerking met een kinderpsychiater. Uit de stukken blijkt dat [G1] last heeft van uitval van kracht en aansturing. Ook heeft [G1] al geruime tijd pijn in haar bekkenbodemgebied. De afgelopen periode geeft [G1] steeds (golven) bloed op en eet en drinkt zij zeer slecht, zelfs zodanig dat uitdroging en ziekenhuisopname dreigt. [G1] vertoont ook steeds meer gedragsproblemen. Zij is extreem angstig en wantrouwend naar volwassenen, met name naar mannen en is claimend naar de pleegmoeder. [G1] wil geen contact met haar moeder en heeft angst voor haar. Hoewel zij jarenlang in het [I] in behandeling was, is zij nu vanwege haar angst en herbelevingen in behandeling bij een kinderarts in een ander ziekenhuis. Bij [G1] is tevens sprake van stemmingsproblematiek. Zij wil niet meer leven. Blijkens de brief van dr. [H] van 13 april 2017 zitten de moeder en [G1] in een negatieve spiraal, doordat zij beiden overgevoelig zijn. Om dit te kunnen doorbreken dienen zij afzonderlijk van elkaar in behandeling te gaan, aldus dr. [H] . De volwassenen die bij de medische problematiek van [G1] zijn betrokken, zijn nagenoeg handelingsverlegen, laat staan dat deze twaalfjarige zelf hieromtrent in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen. Het hof concludeert op grond van al het voorgaande dat [G1] niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen inzake een medische behandeling.
5.4
Het hof is met de kinderrechter en de GI van oordeel dat het in het kader van de ontwikkeling van [G1] nog steeds noodzakelijk is dat het gezag over [G1] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt uitgeoefend door de GI.
5.5
Gelet op de extreem zorgwekkende kindproblematiek die lijkt samen te hangen met ernstige problematiek bij de moeder is het hof van oordeel dat de GI over elke medische behandeling van [G1] dient te kunnen beslissen. Anders dan de moeder heeft gesteld, kan dan ook niet met een minder ingrijpend middel worden volstaan. Het hof acht daarbij van belang dat meerdere behandelaars bij [G1] zijn betrokken en dat het voor de verschillende professionals op dit moment nog onvoldoende duidelijk is welke behandeling(en) [G1] voor haar problematiek dient te ondergaan. Wel is het evident dat met spoed hulp voor [G1] noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof dient de GI alle ruimte te hebben om behandelingen te kunnen inzetten die passend zijn bij de problematiek van [G1] . Gelet op de ernst van de problematiek van [G1] in combinatie met de negatieve balans tussen de moeder en [G1] is het bovendien ten zeerste van belang dat de GI slagvaardig en in lijn met de regievoerend kinderarts kan optreden ten aanzien van medische behandelingen van [G1] . De moeder heeft eerder geen toestemming gegeven voor behandeling van [G1] bij [J] , omdat zij van mening was dat een behandeling bij [K] beter was voor [G1] . Dit ondanks dat [J] breed inzetbaar is, waaronder eventueel ook voor seksueel misbruik, en expertise heeft in traumaverwerking. De moeder heeft haar eigen visie op de (medische) situatie van [G1] , waardoor slagvaardig optreden wordt belemmerd. Naar het oordeel van het hof is het dan ook niet in het belang van [G1] dat de GI telkens toestemming voor een behandeling aan de moeder dient te vragen. De stelling van de moeder dat zij voor nagenoeg alle onderzoeken en/of behandelingen toestemming heeft gegeven en in het verleden de regie voor het opzetten van behandelingen aan de behandelend kinderarts heeft gegeven, kan in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden.

6.De slotsom

6.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 augustus 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.W. Beversluis, M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 23 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.