ECLI:NL:GHARL:2017:10343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.215.455/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige afgewezen na eerdere ontheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De ouders, verzoekers in hoger beroep, hadden eerder in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel verzocht om herstel van het ouderlijk gezag over hun dochter, die in 2004 geboren is. De rechtbank had dit verzoek op 7 februari 2017 afgewezen, omdat de ouders niet in staat waren de nodige zorg en opvoeding te bieden. De ouders hebben tegen deze beslissing gegriefd en het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en hun verzoeken alsnog toe te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2017 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en zijn ook vertegenwoordigers van de voogd en de raad aanwezig geweest. Het hof heeft de inhoud van een brief van de minderjarige, waarin zij verzoekt om haar mening niet met haar ouders te delen, niet in zijn beoordeling betrokken. Het hof heeft wel de ouders de gelegenheid gegeven om binnen twee weken na de zitting hun mening kenbaar te maken.

Het hof heeft in zijn overwegingen de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 november 2013 in aanmerking genomen, waarin de ouders ontheven zijn van het gezag over de minderjarige. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De zorgen die de ouders hebben geuit over het contact van de minderjarige met haar halfzus en het toezicht van de pleegouders zijn door het hof als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de ouders om herstel van het gezag is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.455/01
(zaaknummer rechtbank C/08/190247 / FA RK 16-1990)
beschikking van 21 november 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
[verzoeker],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd,

2.[de pleegouders] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (verder ook te noemen: de rechtbank), van 7 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 mei 2017;
- het verweerschrift met productie(s) van de GI;
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 22 mei 2017 met productie(s);
- een e-mailbericht van de pleegouders van 2 oktober 2017;
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 13 november 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- namens de voogd: mevrouw [C] en de heer [D] ;
- namens de raad: de heer [E] .
2.3
Het hof heeft ter zitting aan partijen medegedeeld, dat het hof de inhoud van de brief van [de minderjarige] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige] ) van
24 september 2017 en de (daarbij gevoegde) brief die zij aan de rechtbank heeft gezonden, niet in zijn beoordeling zal betrekken, nu zij in de brief aan de rechtbank verzoekt de inhoud niet met haar ouders te delen. Ter zitting is afgesproken dat mevrouw [C] [de minderjarige] zal berichten dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om binnen twee weken na de mondelinge behandeling haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Het hof heeft op 25 oktober 2017 een reactie ontvangen van [de minderjarige] , waarin zij aangeeft welk deel van haar brief gedeeld mag worden. Daarvan is een weergave aan de ouders verzonden. Bij journaalbericht van 13 november 2017 hebben de ouders daarop gereageerd.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 5 november 2013 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, de ouders ontheven van het gezag over [de minderjarige] en de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel (thans de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel) tot voogd over [de minderjarige] benoemd. Bij beschikking van 26 juni 2014 heeft dit hof deze beschikking bekrachtigd.
3.2
De ouders hebben in eerste aanleg (zoals ook nader door hen toegelicht ter zitting) primair verzocht hen te herstellen in het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Subsidiair hebben de ouders verzocht hen te herstellen in het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van Jeugdbescherming Overijssel, alsmede uit huis wordt geplaatst voor de duur van een jaar. Meer subsidiair hebben de ouders verzocht hen te herstellen in het ouderlijk gezag over [de minderjarige] gedurende een proefperiode van zes maanden en gedurende deze periode [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de ouders afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en hun inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
De motivering van de beslissing
4.2
Ingevolge artikel 1:277 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
4.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking het verzoek van de ouders om hen in het gezag te herstellen op goede gronden heeft afgewezen. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt deze tot de zijne.
4.4
In aanvulling hierop overweegt het hof nog als volgt. De ouders hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij zich zorgen maken over het contact dat [de minderjarige] onderhoudt met haar halfzus [F] en over de diverse uitingen die [de minderjarige] doet op ''social media''. De pleegouders zouden volgens de ouders onvoldoende toezicht houden op [de minderjarige] . Dat [de minderjarige] contact onderhoudt met [F] acht het hof op zichzelf niet zorgelijk, reeds nu gebleken is dat het contact heel voorzichtig en stapsgewijs is opgebouwd en begeleiding plaatsvindt vanuit de pleegouders. Het hof heeft reeds eerder geoordeeld op grond waarvan het hof de ouders niet meer in staat acht om [de minderjarige] de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden en verwijst daarvoor naar de beschikking van 26 juni 2014, welke overwegingen het hof nog steeds onderschrijft. De door de ouders in hoger beroep overigens naar voren gebrachte feiten en omstandigheden acht het hof onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat die feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat herstel in het gezag in het belang is van [de minderjarige] . De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en B.J. Voerman en is op 21 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.