ECLI:NL:GHARL:2017:1032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
21-002991-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging bij schietincident in Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd, was betrokken bij een schietincident op 8 september 2015 in Enschede. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, [benadeelde]. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van een wapen en dat hij de aanmerkelijke kans op een gewelddadige uitkomst had aanvaard. Echter, het hof achtte het meer subsidiair tenlastegelegde, openlijk in vereniging geweld plegen, wel bewezen. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld door het slachtoffer vast te houden, waardoor deze niet kon vluchten voor de medeverdachte die het schot loste. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De vordering van de benadeelde partij werd deels afgewezen, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002991-16
Uitspraak d.d.: 13 februari 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
24 mei 2016 met parketnummer 08-952710-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1990] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.W.J. Krämer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 08 september 2015, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, (van dichtbij) (met een jachtgeweer met afgezaagde loop) een of meer kogels/hagel op die [benadeelde] heeft afgevuurd en/of (daarbij) die [benadeelde] heeft geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 08 september 2015, te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [benadeelde] (van achteren) vast te pakken en/of mee te slepen of mee te sleuren en/of op de grond te gooien en/of te duwen, althans tegen de grond te werken en/of (daarbij) te roepen "Schiet hem door zijn knie", althans woorden van soortgelijke aard of strekking, waarna verdachte's mededader door (met een jachtgeweer met afgezaagde loop) (van dichtbij) een of meer kogels/hagel op die [benadeelde] heeft afgevuurd en/of (daarbij) die [benadeelde] heeft geraakt en/of getroffen;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 08 september 2015, te Enschede, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, (op de kruising van) de Beekstraat en/of de Hopstraat en/of Fazantstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het vanuit een auto met meerdere personen in de richting lopen van die [benadeelde] en/of uit het (vervolgens) (van achteren) vastpakken van die [benadeelde] en/of het (naar achteren) meeslepen of meesleuren van die [benadeelde] en/of het op/tegen de grond gooien en/of smijten en/of duwen, althans tegen de grond werken van die [benadeelde] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak t.a.v. het primair en subsidiair tenlastegelegde

Het hof merkt op dat door slechts één van de tijdens het schietincident aanwezige getuigen is gehoord dat verdachte tegen [medeverdachte] zou hebben geroepen: “schiet hem door zijn knie(schijf)”, of woorden van gelijke strekking. Door geen van de andere getuigen, waarvan een aantal zich op korte afstand van het schietincident bevonden, namelijk ongeveer tien meter, noch door het slachtoffer [benadeelde] zelf is gehoord dat verdachte deze bewoordingen zou hebben geuit. Verder blijkt uit geen van de verklaringen dat een wapen is gezien voorafgaand aan het schietincident of dat iemand een concreet vermoeden had dat een wapen in het spel zou zijn. Het hof kan derhalve niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans aanvaardde dat [medeverdachte] een wapen bij zich droeg toen hij in de richting van het slachtoffer liep en met dat wapen op of in de richting van het slachtoffer zou schieten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat gepoogd zou worden het slachtoffer van het leven te beroven, dan wel dat aan slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs t.a.v. het meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aanwezig is geweest tijdens het schietincident op 8 september 2015 op de kruising van de Beekstraat, de Hopstraat en Fazantstraat in Enschede. Uit de verklaringen van het slachtoffer [benadeelde] , en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat verdachte “ [naam 1] ” is die het slachtoffer voorafgaand aan het incident van achteren heeft vastgepakt, naar achteren heeft meegesleept of –gesleurd en hem op de grond heeft gegooid of geduwd op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] agressief schreeuwend er aan kwam rennen. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte hem nog steeds vasthield op het moment dat medeverdachte hem in zijn zij schoot. Verdachte heeft door zijn handelen opzet gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en heeft hiermee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte en [medeverdachte] een zekere betrokkenheid op elkaar hadden. Dit blijkt onder meer uit het feit dat verdachte kort voor het schietincident, toen [medeverdachte] nog niet aanwezig was, zou hebben verklaard dat “ [naam 2] ” er zo aan zou komen. Verder blijkt dit onder meer uit het feit dat [getuige 1] en [getuige 2] verdachte en “ [naam 2] ” op 8 september 2015 eerder op de dag hadden ontmoet en die middag afspraken waren gemaakt om elkaar diezelfde dag weer te ontmoeten en dat ze van [naam 2] ook [benadeelde] moesten meenemen naar deze ontmoeting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks08 september 2015, te Enschede, openlijk, te weten op of aan de openbare weg,
(op de kruising van
)de Beekstraat en
/ofde Hopstraat en
/ofFazantstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het
vanuit een auto met meerdere personen in de richting lopen van die [benadeelde] en/of uit het (vervolgens) (van achteren
)vastpakken van die [benadeelde] en
/ofhet
(naar achteren
)meeslepen of meesleuren van die [benadeelde] en/of het op/tegen de grond gooien en/of
smijten en/ofduwen
, althans tegen de grond werkenvan die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen het slachtoffer [benadeelde] . Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] . Verdachte heeft door zijn handelen het gevoel van veiligheid van [benadeelde] aangetast. [medeverdachte] , waarmee verdachte een zekere betrokkenheid had en die door verdachte daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [benadeelde] vervolgens met een jachtgeweer met afgezaagde loop neergeschoten. Deze aanval had voor [benadeelde] fatale gevolgen kunnen hebben. [benadeelde] is ter nauwe nood aan de dood ontsnapt. In zijn lichaam werden honderden kleine kogeltjes aangetroffen, alsook een stop van vermoedelijk een shotgun. [benadeelde] heeft daarbij, zo blijkt uit de overgelegde medische verklaringen, meerdere ernstige en levensbedreigende verwondingen in lever en (rechter)nier opgelopen. Een levensreddende spoedoperatie was noodzakelijk. [benadeelde] heeft acht dagen op de intensive care van het Medisch Spectrum Twente door moeten brengen. Uiteindelijk is een groot deel van zijn lever verwijderd en is zijn galblaas geheel verwijderd. In zijn lichaam is een grote hoeveelheid kogeltjes achtergebleven die niet verwijderd kunnen worden en die lood afzetten in zijn lichaam, wat vervolgens in zijn bloedsomloop terecht kan komen. Derhalve blijft het gevaar van een loodvergiftiging voortdurend aanwezig. [benadeelde] is tot op de dag van vandaag niet in staat om te werken en lijdt ook psychisch onder het gebeurde en de gevolgen daarvan. Het is waarschijnlijk dat [benadeelde] deze gevolgen de rest van zijn leven zal blijven ondervinden. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte wist dat medeverdachte [benadeelde] met een (vuur)wapen zou aanvallen. Verdachte heeft echter wel gezien dat medeverdachte agressief was en door [benadeelde] beet te pakken en vast te houden heeft verdachte bewerkstelligd dat [benadeelde] niet kon vluchten voor medeverdachte en werd blootgesteld aan de agressie van medeverdachte.
In beginsel dient gelet op de ernst van het feit te worden gereageerd met een forse vrijheidsstraf. Uitgaande van oriëntatiepunten voor de straftoemeting is een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden een passende sanctie.
Het hof houdt verder rekening met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 2 januari 2017, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Daarnaast houdt het hof bij de strafoplegging rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 maart 2015.
Het hof acht gelet op de ernst van het feit alsmede het strafblad van verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden een passende en geboden reactie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.889,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 22.761,64 ten gevolge van een verhoging van het bedrag wat betreft de inkomensderving tot een totaalbedrag van € 2.761,64.
Het hof merkt allereerst op dat op grond van artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen, voor zover de gevorderde schadevergoeding niet (geheel) is toegewezen. Het bedrag waarmee de oorspronkelijke vordering in hoger beroep is verhoogd, namelijk een bedrag van € 2.761,64 minus € 889,34, dient derhalve te worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook ten aanzien van de gevorderde kosten rechtsbijstand het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.872,30 (duizend achthonderdtweeënzeventig euro en dertig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 13 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 februari 2017.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.