ECLI:NL:GHARL:2017:1031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
21-002992-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in verband met schietincident te Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van poging tot doodslag na een schietincident op 8 september 2015 in Enschede. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.P. Plasman. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had opzettelijk met een jachtgeweer kogels afgevuurd op het slachtoffer, die ernstig gewond raakte. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de persoon was die het schot had gelost, ondanks zijn ontkenning. Het hof concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar oordeelde dat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachte rade handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van het schietincident aanzienlijke schade had geleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002992-16
Uitspraak d.d.: 13 februari 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
24 mei 2016 met parketnummer 08-952696-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing wat betreft de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 september 2015, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde ] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, (van dichtbij) (met een jachtgeweer met afgezaagde loop) een of meer kogels/hagel op die [benadeelde ] heeft afgevuurd en/of (daarbij) die [benadeelde ] heeft geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verweer raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het de vraag is of het verdachte is geweest die met een jachtgeweer op het slachtoffer heeft geschoten. Verdachte ontkent van meet af aan. De verschillende getuigenverklaringen bevatten tegenstrijdigheden en ongerijmdheden, waardoor deze als niet voldoende betrouwbaar kunnen worden geacht en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De door de politie aangetroffen telefoon is niet van verdachte en staat voor het overige niet in relatie tot het schieten op het slachtoffer.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 8 september 2015 om 23.11 uur ontving de politiemeldkamer een melding van een schietpartij aan de Fazantstraat te Enschede. Op de kruising van de Beekstraat – Hopstraat – Fazantstraat in Enschede werd door de politie een ernstig gewonde man aangetroffen. Hij werd met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Uit onderzoek is gebleken dat tijdens en voorafgaande aan het schietincident sprake is geweest van twee groepen personen. Het slachtoffer zou samen zijn geweest met [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat het slachtoffer is neergeschoten door een persoon die “ [naam 1] ” wordt genoemd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte deze [naam 1] is die op 8 september 2015 met een jachtgeweer kogels/hagels op het slachtoffer heeft afgevuurd. Verdachte ontkent op 8 september 2015 in Enschede te zijn geweest en hij ontkent dat hij [naam 1] wordt genoemd.
Dader
Het slachtoffer [benadeelde ] heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij op 8 september 2015 samen was met [getuige 1] , [getuige 2] en twee vrienden van [getuige 2] . Verder heeft [benadeelde ] verklaard dat hij op 8 september 2015 neergeschoten is door [naam 1] en dat hij deze [naam 1] , een Marokkaanse jongen, al ongeveer vier of vijf jaar kent. [naam 1] had op 8 september 2015 een zwartkleurige tas bij zich en hij had geschoten met iets dat in die tas zat. [benadeelde ] herkende [naam 1] onder andere aan zijn stem. Volgens [benadeelde ] heeft [naam 1] een heel specifieke manier van spreken. [naam 1] lispelt een klein beetje. Ook had [benadeelde ] het gezicht van [naam 1] gezien en herkend. Verder herkende [benadeelde ] [naam 1] aan zijn postuur en silhouet. Tijdens het verhoor van 17 september 2015 werd aan [benadeelde ] een foto getoond van verdachte. Op de vraag wie de persoon was op de foto, antwoordde [benadeelde ] dat hij heel duidelijk de persoon herkende die hij kende als [naam 1] , de man door wie hij was neergeschoten. [benadeelde ] heeft daarnaast nog verklaard dat hij, voordat hij werd neergeschoten, werd vastgepakt door een lange Marokkaan, die hij kent als “ [naam 2] ”.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij - samen met [getuige 1] - [naam 1] op 8 september 2015 ’s middags al per toeval in Enschede heeft ontmoet. [naam 1] was toen onder meer in het gezelschap van een lange, dunne Marokkaanse jongen uit het westen van het land, die hij kent als “ [naam 2] ”. Diezelfde [naam 1] zag [getuige 2] op de avond van 8 september 2015 zijn kant op lopen, op het moment dat hij samen met het slachtoffer [benadeelde ] en [getuige 1] , met vier jongens staat te praten. Op het moment dat [naam 1] hem naderde, zag [getuige 2] dat dit [naam 1] was. [getuige 2] kende [naam 1] op dat moment zo’n drie tot vier weken. [naam 1] is volgens [getuige 2] een Marokkaan met kort haar. [getuige 2] herkende [naam 1] aan zijn stem. [getuige 2] beschrijft dat [naam 1] slist. Bij de politie wordt aan [getuige 2] een foto van verdachte getoond, waarop [getuige 2] verklaart dat die persoon voor 100% [naam 1] is. [getuige 2] heeft verder beschreven dat [naam 1] een capuchon op had, maar dat hij zijn gezicht wel heeft kunnen zien. [getuige 2] heeft verder verklaard dat [naam 1] op dat moment een zwarte tas in zijn handen had. Opeens hoorde [getuige 2] een knal en zag hij vuur vanuit de tas komen.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij [naam 1] de avond van 8 september 2015 heeft gezien. [getuige 3] had [naam 1] op dat moment twee of drie keer eerder ontmoet. [naam 1] had die avond een capuchon over zijn hoofd en had een zwarte tas in zijn hand. [getuige 3] zag dat [naam 1] op het slachtoffer [benadeelde ] afliep. [getuige 3] hoorde en zag dat [naam 1] [benadeelde ] neerschoot. De afstand tussen [naam 1] en [benadeelde ] was nog geen meter. [getuige 3] stond er op dat moment ongeveer tien meter vandaan en hij heeft het goed kunnen zien, omdat de straatverlichting brandde. [getuige 3] heeft verder over [naam 1] verklaard dat hij klein is en dat hij iets aparts heeft aan zijn stem. [getuige 3] omschrijft dat als dat [naam 1] praat alsof hij verlamd is aan zijn lip, met een half opgetrokken lip. [getuige 3] heeft gezegd [naam 1] die avond onder meer herkend te hebben aan zijn stem. Toen [naam 1] pal naast [benadeelde ] stond, hoorde [getuige 3] een knal. [naam 1] schoot vanuit de tas, door de tas heen. Tijdens het verhoor bij de politie worden twee fotobladen van verdachte aan [getuige 3] getoond, waarop [getuige 3] verklaart dat dit “de [naam 1] ” is.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij rond eind 2014, begin 2015 via het slachtoffer [benadeelde ] met [naam 1] in contact is gebracht. Volgens [getuige 1] zou [naam 1] uit Rotterdam komen. Op 8 september 2015 was hij [naam 1] ’s middags al toevallig tegengekomen in Enschede. Hij was toen onder meer in het gezelschap van een lange, dunne Marokkaan die volgens [getuige 1] door anderen “ [naam 2] ” wordt genoemd. [getuige 1] heeft daarbij ook opgemerkt dat van de maximaal tien keer dat hij [naam 1] heeft gezien, [naam 1] negen keer door deze [naam 2] werd vergezeld.
De avond van 8 september 2015 zag [getuige 1] [naam 1] aan komen lopen. [naam 1] had een capuchon op en een tas in zijn hand. [getuige 1] stond op enig moment op ongeveer tien meter afstand van [naam 1] . Hij kon het gezicht van [naam 1] goed zien en herkende [naam 1] aan zijn stem. [getuige 1] zag dat [naam 1] de tas in de richting van [benadeelde ] hield. [getuige 1] hoorde vervolgens een schot. Bij de politie wordt aan [getuige 1] een foto getoond van verdachte, waarop [getuige 1] verklaart dat dit [naam 1] is. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij weet wie [verdachte] is en dat hij deze persoon kent als [naam 1] . [getuige 1] heeft verder verklaard dat [naam 1] een markant gezicht heeft en “die herken je wel”.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij herkent dat hij een karakteristieke wijze van praten heeft en dat hij slist.
Het hof merkt verder op dat uit informatie die vanuit een ander politieonderzoek bekend is, is gebleken dat “ [naam 1] ” de bijnaam is van [verdachte] , geboren op [1995] te Rotterdam.
Op 11 september 2015 heeft het Team Criminele Inlichtingen informatie verstrekt met betrekking tot het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte. Dat betreft het telefoonnummer [nummer] . Dit nummer is afgeluisterd om verdachte te kunnen lokaliseren zodat hij aangehouden kon worden. Het afluisteren van deze telefoon ving aan op 11 september 2015 om 13.55 uur. Op diezelfde dag om 14.56 en 14.59 uur werden gesprekken afgeluisterd waarbij de gebruiker van telefoonnummer [nummer] zich bij zijn gesprekspartner bekend maakte als “ [naam 1] ”. Het bleek dat de simkaart met het telefoonnummer [nummer] op beide momenten door een telefoontoestel met het IMEI nummer [imei nummer] werd gebruikt.
Het hof slaat verder acht op het proces-verbaal van observatie van 11 september 2015 waaruit blijkt dat twee verbalisanten kort voor de aanhouding van verdachte hebben waargenomen dat verdachte omstreeks 15.05 uur in de Buizerdstraat in Enschede voorwerpen, waaronder een telefoon, richting de bosschages gooit. De verbalisanten hebben de telefoon opgepakt en veiliggesteld. De telefoon betreft een zwarte Nokia Rm-944. Het mobiele toestel was voorzien van de IMEI nummers: [imei nummer] en [imei nummer] . Bij onderzoek bleek dat de telefoon niet was voorzien van een (U)SIM-kaart. Het mobiele toestel is vervolgens uitgelezen. Het IMEI nummer [imei nummer] en het IMEI nummer [imei nummer] verschillen alleen wat betreft het laatste cijfer, doch het betreft hetzelfde telefoontoestel. De eerste veertien cijfers betreffen een uniek nummer dat voor één mobiele telefoon is afgegeven. Het vijftiende cijfer is de Check Digit (CD). Dit is een controlegetal. Door de providers wordt het Check Digit getal in het mobiele netwerk als een nul weergegeven. Gebleken is dat het IMEI-nummer [imei nummer] van de mobiele telefoon dat is verkregen uit de tapgegevens daadwerkelijk het IMEI-nummer [imei nummer] moet zijn. De verbalisanten hebben aldus waargenomen dat verdachte kort voor zijn aanhouding een telefoon weggooide waarmee kort daarvoor is gebeld en waarbij de gebruiker van dat toestel zich bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die “ [naam 1] ” wordt genoemd en dat het verdachte is geweest die op 8 september 2015 in Enschede van dichtbij met een jachtgeweer met afgezaagde loop kogels/hagels op het slachtoffer [benadeelde ] heeft afgevuurd.
Opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat verdachte met een geladen jachtgeweer met afgezaagde loop, verstopt in een tas, de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan, waarna hij het slachtoffer gericht van dichtbij met dat geweer heeft neergeschoten. Het slachtoffer werd voor het schietincident vastgehouden, waardoor verdachte heeft kunnen waarnemen dat het slachtoffer geen kant op kon. Op het moment dat verdachte aan kwam lopen, werd door verschillende getuigen waargenomen dat verdachte agressief was, schreeuwde, dreigende bewegingen maakte met zijn tas, woorden heeft geroepen als “wie, wie”, “wie wil er geld, wie wil hem helpen, ik betaal helemaal niets”, “er komt geen geld”, of woorden van gelijke strekking, en dat hij de tas dreigend gericht hield op het slachtoffer. Het slachtoffer is in de rechterflank geschoten. In zijn lichaam zijn honderden kleine kogeltjes aangetroffen, alsook een stop van vermoedelijk een shotgun. Het slachtoffer heeft daarbij, zo blijkt uit de overgelegde medische verklaringen, meerdere ernstige en levensbedreigende verwondingen in lever en (rechter)nier opgelopen. Een levensreddende spoedoperatie was noodzakelijk. Het slachtoffer heeft acht dagen op de intensive care van het Medisch Spectrum Twente door moeten brengen. Uiteindelijk is een groot deel van zijn lever verwijderd en is zijn galblaas geheel verwijderd. Daarnaast had hij loden kogeltjes in zijn longen, lever en door zijn gehele buikholte.
Het hof is van oordeel dat de wijze waarop verdachte geweld heeft uitgeoefend tegen het slachtoffer naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard, en hiermee voorwaardelijk opzet gehad, dat hij een vitaal lichaamsdeel van het slachtoffer zou raken en het slachtoffer hiermee dodelijk zou verwonden.
Voorbedachte rade
Vast staat dat verdachte het slachtoffer opzettelijk gepoogd heeft van het leven te beroven. Het hof heeft vervolgens onderzocht of de verdachte de opzettelijke poging van de levensberoving van het slachtoffer met voorbedachte raad heeft begaan. In dat geval is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekening en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR 19 juni 2012, BW8678). Het hof overweegt hieromtrent – conform de rechtbank – als volgt.
Verdachte is met een in een tas verstopt geladen jachtgeweer met afgezaagde loop, de confrontatie met het slachtoffer aangegaan, terwijl hij daarbij direct agressief overkwam en schreeuwde. Hij is, al schreeuwend en zwaaiend met de tas waarin zich het jachtgeweer bevond, naar het slachtoffer toegelopen en heeft deze van dichtbij neergeschoten. Het hof kan niet uitsluiten dat de besluitvorming tot, en de uitvoering van, het geweld door verdachte in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden (HR 28 februari 2012, BR2342), mede gelet op de gemoedstoestand van verdachte op dat moment. Het hof acht dan ook niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het hof acht derhalve niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Plegen
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander welke samenwerking er op was gericht een ander van het leven te beroven. Het hof is derhalve van oordeel dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks08 september 2015, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[benadeelde ] opzettelijk
en (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven te beroven,
(van dichtbij
) (met een jachtgeweer met afgezaagde loop
) een of meerkogels/hagel op die [benadeelde ] heeft afgevuurd en
/of (daarbij
)die [benadeelde ] heeft geraakt
en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van een poging tot het medeplegen van een doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van een poging tot het medeplegen van een doodslag te veroordelen tot dezelfde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij het slachtoffer [benadeelde ] volkomen onverwacht met een jachtgeweer met afgezaagde loop heeft neergeschoten. Deze aanval had voor [benadeelde ] fatale gevolgen kunnen hebben. [benadeelde ] is ter nauwe nood aan de dood ontsnapt. In zijn lichaam werden honderden kleine kogeltjes aangetroffen, alsook een stop van vermoedelijk een shotgun. [benadeelde ] heeft daarbij, zo blijkt uit de overgelegde medische verklaringen, meerdere ernstige en levensbedreigende verwondingen in lever en (rechter)nier opgelopen. Een levensreddende spoedoperatie was noodzakelijk. [benadeelde ] heeft acht dagen op de intensive care van het Medisch Spectrum Twente door moeten brengen. Uiteindelijk is een groot deel van zijn lever verwijderd en is zijn galblaas geheel verwijderd. In zijn lichaam is een grote hoeveelheid kogeltjes achtergebleven die niet verwijderd kunnen worden en die lood afzetten in zijn lichaam, wat vervolgens in zijn bloedsomloop terecht kan komen. Derhalve blijft het gevaar van een loodvergiftiging voortdurend aanwezig. [benadeelde ] is tot op de dag van vandaag niet in staat om te werken en lijdt ook psychisch onder het gebeurde en de gevolgen daarvan. Het is waarschijnlijk dat [benadeelde ] deze gevolgen de rest van zijn leven zal blijven ondervinden. Aldus handelend heeft verdachte op een grove wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Feiten als de onderhavige worden door slachtoffers in het algemeen als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. Bovendien draagt een delict als het onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, te meer nu zich het incident op de openbare weg in een woonwijk heeft afgespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - overeenkomstig de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.889,34, bestaande uit een bedrag van
€ 889,34 wat betreft materiële schade, namelijk inkomensderving en een bedrag van
€ 20.000 wat betreft immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.889,34. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 22.761,64 ten gevolge van een verhoging van het bedrag wat betreft de inkomensderving tot een totaalbedrag van € 2.761,64.
Het hof merkt allereerst op dat op grond van artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen, voor zover de gevorderde schadevergoeding niet (geheel) is toegewezen. Het bedrag waarmee de oorspronkelijke vordering in hoger beroep is verhoogd, namelijk een bedrag van € 2.761,64 minus € 889,34, dient derhalve te worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voor het overige voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat het gehele bedrag dat gevraagd wordt voor de immateriële schade, namelijk € 20.000, kan worden toegewezen, gelet op de zeer ingrijpende gevolgen van het delict voor de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de gevorderde kosten rechtsbijstand hanteert het hof het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Hierbij rekent het hof een half punt voor de indiening van de vordering en 1 punt voor de behandeling ter zitting in eerste aanleg, waarbij de gemachtigde van de benadeelde partij aanwezig was. Het totaal van 1 ½ punt wordt vermenigvuldigd met € 579,0 (tarief III voor zaken met een geldwaarde van € 20.000,- tot € 40.000,-). In totaal wijst het hof de rechtsbijstandskosten toe tot een bedrag van € 868,50.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde ] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.889,34 (twintigduizend achthonderdnegenentachtig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 889,34 (achthonderdnegenentachtig euro en vierendertig cent) materiële schade en€ 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
868,50 (achthonderdachtenzestig euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde ] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.889,34 (twintigduizend achthonderdnegenentachtig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 889,34 (achthonderdnegenentachtig euro en vierendertig cent) materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
139 (honderdnegenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 13 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 februari 2017.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.