ECLI:NL:GHARL:2017:1025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
200.194.606/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A. Schütz, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 te vernietigen, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben het verzoek van de moeder bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 31 augustus 2011 onder toezicht staan en dat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling, mede door de problematische thuissituatie en de persoonlijke problematiek van de moeder. De kinderen hebben te maken gehad met verhuizingen, instabiliteit en huiselijk geweld, wat heeft geleid tot ernstige gedragsproblemen. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat er geen perspectief is op terugkeer naar de moeder.

De moeder verzocht ook om een deskundigenonderzoek naar haar geschiktheid als opvoeder en om de benoeming van een bijzondere curator. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen, omdat het de situatie van de kinderen als doorslaggevend beschouwde en oordeelde dat een deskundigenonderzoek schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. De beslissing van het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de overige verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.606/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: C/17/1451188 / FA RK 15-1901)
beschikking van 9 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A Schütz te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming regio Noord Nederland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gecertificeerde instelling,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
[de pleegmoeder],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.2
In die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juni 2016;
- een brief van de vader van 11 juli 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Schütz van 25 juli 2016;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een brief van de GI van 8 augustus 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 17 november 2016 met productie(s) en;
- een journaalbericht van mr. Schütz van 18 november 2016 met productie(s).
2.2
De hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn door het hof in de gelegenheid gesteld hun mening over de zaak te geven. Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van [de minderjarige2] van 22 november 2016.
2.3
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 1 december 2016 plaatsgevonden waarbij de moeder en haar advocaat zijn verschenen, namens de raad mw. [D] en namens de GI mw. [E] en mr. [F] . Laatstgenoemde heeft pleitnotities overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de vader en de moeder zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren, namelijk:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 1999 (hierna: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2001 (hierna: [de minderjarige2] ) en;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2005 (hierna: [de minderjarige3] ).
3.2
De moeder had tot de bestreden beschikking alleen het gezag over [de minderjarige3] en [de minderjarige2] en de ouders waren tot dat moment gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.3
De kinderen hebben twee halfzusjes, [G] en [H] .
3.4
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige1] staan sinds 31 augustus 2011 onder toezicht. [de minderjarige1] is vanaf 2011 meerdere malen uit huis geplaatst voor behandelingen bij respectievelijk [I] , [J] en sinds november 2014 verblijft zij bij [K] . Na een escalatie in de thuissituatie op 17 augustus 2013 zijn ook de andere kinderen uit huis geplaatst. De maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten aanzien van de moeder beslist als hiervóór vermeld. Tevens is de GI daarbij tot voogd benoemd over [de minderjarige3] en [de minderjarige2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof zakelijk weergegeven om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de raad af te wijzen, althans een deskundigenonderzoek te gelasten naar de geschiktheid van de moeder om haar kinderen op te voeden en de mogelijkheden tot terugplaatsing bij de moeder van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Tevens heeft de moeder verzocht een bijzondere curator te benoemen.
4.2
De raad heeft het verzoek van de moeder bestreden en verzocht dat af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.3
De GI heeft zich achter het standpunt van de raad geschaard en een toelichting gegeven op de huidige situatie.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de beëindiging van het gezag van de moeder over de voornoemde minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
5.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, voor zover hier van belang, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
Gelet op het bepaalde in onder meer de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dient bij de beslissing omtrent een maatregel als de onderhavige het belang van het kind voorop staan. Het kind dat niet in het gezin van oorsprong verblijft heeft in de eerste plaats recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn of haar opvoedingsperspectief.
5.4
Naar het oordeel van het hof is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende komen vast te staan dat er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar de moeder. De kinderen hebben sinds hun vroege jeugd te maken gehad met verhuizingen, onrust, instabiliteit en huiselijk geweld in verband met problematische relaties en persoonlijke problematiek van de moeder. Als gevolg hiervan zijn alle drie kinderen ernstig beschadigd geraakt. Zodanig ook dat na de uithuisplaatsing van de kinderen het als gevolg van hun gedragsproblemen moeilijk is gebleken een geschikte en stabiele plek voor hen te vinden. Met name [de minderjarige1] is meerdere keren gewisseld van woonvorm en verblijfplaats maar ook de anderen kinderen zijn na hun uithuisplaatsing een keer gewisseld van pleeggezin en hebben dat als heftig ervaren.
5.5
[de minderjarige1] verblijft momenteel (sinds november 2014) in [K] en vertoont externaliserend gedrag zoals weglopen, agressie en moeite hebben met regels en grenzen. Zij heeft weinig eigenwaarde, is erg beïnvloedbaar en er zijn zorgen over de relaties die zij aangaat. Daarnaast speelt bij [de minderjarige1] drugsproblematiek die mede verband lijkt te hebben met contacten (al dan niet via de moeder) met personen die zorgelijk zijn. Ter zitting van het hof is in dit verband onder meer gebleken dat [de minderjarige1] recentelijk zelfs een keer in het ziekenhuis is opgenomen vanwege drugsgebruik. [de minderjarige1] is eerder gediagnosticeerd met ODD en PTSS (2011) en heeft een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. In het door [L] in 2016 verrichte diagnostisch onderzoek is die diagnose niet teruggekomen maar is wel onder meer door de onderzoekers vastgesteld dat bij [de minderjarige1] sprake is van een gedragsstoornis NAO, middelengebruik en ouder-kindproblemen, naast kenmerken en uitgestelde diagnose op het punt van een mogelijke persoonlijkheidsstoornis (diagnostiekbrief d.d. 23 mei 2016). Die kenmerken betroffen manipulerend gedrag, agressie, egocentriciteit, 'thrillseeking' en een scheefgroei in haar gewetensontwikkeling. De onderzoekers constateerden daarnaast overigens ook beschermende factoren zoals dat [de minderjarige1] door anderen vaak omschreven wordt als sociaal, vriendelijk en behulpzaam en tevens doet zij het op school goed. Zelf noemt [de minderjarige1] vooral last te hebben van stemmingswisselingen maar de onderzoekers van [L] plaatsen zulks met name in het kader van het middelengebruik.
5.6
Bij [de minderjarige3] lijkt de ontwikkeling momenteel te stagneren. Uit de stukken blijkt dat bij [de minderjarige3] sprake is van een verstoorde hechting. Zij zoekt weinig troost, is vluchtig en vindt alles al heel snel 'gezellig'. Haar ontwikkeling verloopt te reactief vanwege chronische emotionele aanpassing. Het aangaan van een binding/relatie in de diepte is spannend en moeilijk voor [de minderjarige3] . Zij heeft in de eerste plaats een spanningsvrije omgeving nodig, waarin volwassenen haar gevoelens adequaat kunnen spiegelen en er meer diepgang in de binding kan ontstaan. De school heeft veel zorgen over haar motivatie. Het is moeilijk om met haar in contact te komen en ze laat weinig emoties zien.
5.7
Bij [de minderjarige2] is onder meer sterk geparentificeerd gedrag en overaanpassing geconstateerd. De zorgen omtrent [de minderjarige2] betreffen met name zijn identiteitsontwikkeling maar er zijn ook bij hem zorgen over een verstoorde hechting. [de minderjarige2] heeft vooral een emotioneel veilig opvoedingsklimaat nodig waarin hij voldoende ruimte krijgt zijn gevoelens te uiten. Hij maakt momenteel een voorzichtige groei door in zijn ontwikkeling. Waar hij eerst heel weinig van zichzelf liet zien, gaat het nu steeds beter en ook richting zijn moeder uit hij steeds meer zijn eigen mening.
5.8
Alle drie kinderen maken zich zorgen om de moeder en voelen zich verantwoordelijk. Binnen de huidige setting lijken de kinderen hun draai te hebben gevonden, hoewel hun ontwikkeling nog verre van vlekkeloos verloopt. [de minderjarige1] krijgt steeds meer inzicht in de problematische relatie tussen haar en de moeder, waarbij ook het contactverbod tussen haar en de moeder (dat overigens lijkt te zijn geschonden) een positief effect lijkt te hebben gehad. Op dit moment sluit de plaatsing bij [K] aan bij wat [de minderjarige1] nodig heeft. Voor de lange termijn is nog niet duidelijk waar het perspectief van [de minderjarige1] ligt maar duidelijk is wel dat het niet bij de moeder ligt en dat [de minderjarige1] voor langere tijd ondersteuning nodig zal hebben. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn tevreden met hun huidige pleeggezin, waar zij sinds 2013 verblijven, en zien hun pleegmoeder als een belangrijke persoon in hun leven. Het pleeggezin biedt [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een veilige en vertrouwde opvoedingsomgeving, waarin met name [de minderjarige2] steeds meer van zichzelf laat zien. [de minderjarige2] heeft ook naar het hof toe aangegeven dat hij het niet erg vindt dat het gezag van de moeder (en de vader) is beëindigd. Wel vindt hij het belangrijk dat de ouders inspraak houden. [de minderjarige3] heeft moeite zich te hechten in het pleeggezin. De kinderen worstelen verder met loyaliteitsproblematiek.
5.9
Het hof overweegt verder dat het roerige verleden van de kinderen hen kwetsbaar maakt. Zij hebben een meer dan gemiddelde behoefte aan zaken als rust, duidelijkheid en stabiliteit, hetgeen hen geboden wordt in hun huidige situaties. De onderhavige maatregelen dragen naar verwachting bij aan de voor hen noodzakelijke veiligheid, duidelijkheid, voorspelbaarheid en zekerheid. De maatregelen bestendigen de huidige situatie. Deze duidelijkheid zal mogelijk ook ruimte bieden voor verdere behandeling van de kinderen en verwerking van het verdriet ten aanzien van hun situatie. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat de ‘aanvaardbare termijn’ is verstreken en dat iedere mogelijke verstoring van de behoefte van de kinderen aan met name duidelijkheid, stabiliteit en voorspelbaarheid in een opvoedingssituatie moet worden vermeden. De maatregelen van gezagsbeëindiging dragen daar aan bij en zijn daarom in het belang van de kinderen.
Het verzoek om een deskundigenonderzoek5.10 De uitkomsten van een deskundigenonderzoek naar de mogelijkheden van de moeder om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen, zijn gelet op het voorgaande voor de onderhavige beslissing niet relevant en kunnen althans niet mede tot beslissing van de zaak leiden. Voor het hof is immers de situatie en de problematiek van de kinderen doorslaggevend. Bovendien oordeelt het hof een dergelijk onderzoek in strijd met de belangen van de kinderen nu dat voor hun belastend is vanwege de onvermijdelijk daarmee gepaard gaande onrust en onzekerheid omtrent hun toekomstperspectief. Die onduidelijkheid en onzekerheid zijn naar 's hofs oordeel schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben verschillende hoofdopvoeders gekend en het moment is nu aangebroken waarop zij recht hebben op duidelijkheid en voorspelbaarheid daaromtrent. Het hof zal het desbetreffende verzoek van de moeder daarom afwijzen.
Het verzoek om benoeming van een bijzondere curator5.11 Het Hof ziet geen aanleiding een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen. Daargelaten of een zaak als de onderhavige kan worden aangemerkt als belangenstrijd in de zin als bedoeld in artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek is het hof van oordeel dat ook de benoeming van een bijzondere curator onnodige onrust teweeg zal brengen voor de kinderen en dus niet in hun belang is.
Slotoverwegingen5.12 Deze maatregel vormt weliswaar een inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven en/of privéleven tussen de kinderen en de moeder maar is naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd in het belang van de gezondheid c.q. ontwikkeling van de kinderen.
5.13
Het hof vindt het belangrijk nog op te merken dat deze beslissing niets verandert aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige1] zal blijven en ook niet aan het belang van de kinderen bij een positief contact met de moeder. Zij zal in het belang van de kinderen echter dienen te accepteren dat het gezag elders ligt.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven van de moeder falen en het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
30 maart 2016 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en H. Lenters en is op 9 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.T. Harkema als griffier.