In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar tweeling, geboren in 2013. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Schütz, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 te vernietigen, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben de verzoeken van de moeder bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.
De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 1 december 2016, waarbij de moeder, haar advocaat, de vader, en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun geboorte onder toezicht stonden en na een crisissituatie in 2013 in een pleeggezin zijn geplaatst. De moeder heeft geen nieuwe argumenten naar voren gebracht die niet eerder door de rechtbank zijn behandeld.
Het hof heeft geoordeeld dat aan de wettelijke criteria voor gezagsbeëindiging is voldaan, gezien de ontwikkeling van de kinderen en de onmogelijkheid van de moeder om hen op een verantwoorde manier op te voeden. De verzoeken om deskundigenonderzoek en benoeming van een bijzondere curator zijn afgewezen, omdat het belang van de kinderen bij continuïteit in hun huidige opvoedingssituatie voorop staat. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de grieven van de moeder verworpen.