ECLI:NL:GHARL:2017:10068

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
21-005353-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging taakstraf voor ontuchtige handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een sergeant der eerste klasse, is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een collega die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De feiten vonden plaats op 20 juni 2014 te Den Helder, waar de verdachte handelingen met seksuele lading heeft verricht terwijl het slachtoffer onder invloed van alcohol was en niet in staat was om toestemming te geven. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de toestand van het slachtoffer.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 1.047,25, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het delict toegewezen en bepaald dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering, die zij bij de burgerlijke rechter kan indienen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005353-16
Uitspraak d.d.: 9 november 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de militaire kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 26 september 2016 met parketnummer 05-008491-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats] ,
sergeant der eerste klasse.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 38 uren subsidiair 19 dagen hechtenis. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. T.H. ten Wolde, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot twee weken militaire detentie. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 847,25 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag subsidiair 16 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2014 te Den Helder, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer] , van wie verdachte wist, dat zij (mede) ten gevolge van overmatige alcoholinname, in staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (een roes en/of delirium) en/of lichamelijke onmacht verkeerde, buiten echt, één of meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het onder de kleding vastpakken en/of vasthouden en/of strelen van (een) tepel(s) en/of (een) borst(en) van de [slachtoffer] en/of het met zijn, verdachtes, hand in de broek en/of string gaan van die [slachtoffer] en het (vervolgens) betasten en/of strelen van die [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Vast staat dat er op 20 juni 2014 te Den Helder handelingen met een seksuele lading hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer] . Dat blijkt zowel uit de aangifte als uit de verklaring van verdachte zelf.
De vragen die het hof dient te beantwoorden zijn welke handelingen er hebben plaatsgevonden en of deze handelingen met instemming van [slachtoffer] of tegen haar zin, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, hebben plaatsgevonden; en als dit laatste het geval was, of verdachte zich daarvan bewust was.
Aangeefster verklaart dat zij die avond had gedronken en zich niet lekker voelde. Toen zij naar haar kamer liep, werd zij begeleid door verdachte en [getuige 2] . Zowel verdachte als [getuige 2] bevestigt de verklaring van aangeefster tot zoverre.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster [getuige 2] en hem vervolgens heeft uitgenodigd om op haar kamer nog iets te komen drinken. Aangeefster heeft echter uitdrukkelijk verklaard dat zij verdachte niet heeft uitgenodigd om nog iets te drinken op haar kamer. Ook [getuige 2] verklaart niets over deze uitnodiging.
Aangeefster is haar kamer binnen gegaan. Verdachte is met aangeefster mee haar kamer binnen gegaan. [getuige 2] is naar zijn eigen kamer gelopen.
Aangeefster is op bed gaan liggen. Zij heeft – meermalen – overgegeven. Zij heeft verklaard dat zij in slaap is gevallen.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangeefster bleef om haar in de gaten te houden. Hij is eerst in een stoel voor de televisie gaan zitten. Daarna is hij op zijn knieën naast haar bed gaan zitten. Hij heeft verklaard dat hij steeds geprobeerd heeft haar wakker te houden. Hij heeft ook geprobeerd haar rechtop te laten zitten. Aangeefster verzette zich hier tegen.
Op een gegeven moment is verdachte achter aangeefster in bed gaan liggen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij sliep. Toen aangeefster enigszins wakker was, merkte zij dat verdachte naast haar lag en met zijn hand in haar broek ging. Zij heeft toen verdachtes hand tot twee keer toe weggeduwd. Aangeefster verklaart dat zij telkens weer in slaap is gevallen. Toen zij later weer wakker werd, voelde zij de hand van verdachte in haar bh en was verdachte met haar tepel aan het spelen.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Naar zijn oordeel is die verklaring geloofwaardig, consequent op de inhoud en vindt deze op onderdelen steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij bij aangeefster is gebleven en steeds moeite deed om te proberen haar wakker te houden.
Het hof stelt op basis van de verklaring van aangeefster in combinatie met de verklaring van verdachte vast dat aangeefster, ziek en vermoedelijk onder invloed van alcohol, sliep terwijl zij in bed lag en daardoor in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Dat verdachte ook wist of geweten moet hebben dat aangeefster zich in een dergelijke staat bevond, vloeit voort uit diezelfde verklaring van verdachte dat zij ziek was en dat hij steeds, urenlang, moeite moest doen om te proberen haar wakker te houden.
Voor wat betreft de aard en de omvang van de door verdachte gepleegde handelingen heeft het hof geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster onder haar kleding en bij een borst heeft vastgepakt en deze borst heeft vastgehouden. Hij heeft ontkend dat hij met zijn hand in haar broek is gegaan. Ondanks deze ontkenning acht het hof ook deze handeling echter bewezen.
De verklaring van aangeefster wordt ook op dit punt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] .
Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 juni 2014 te Den Helder,
in ieder geval in Nederland,met [slachtoffer] , van wie verdachte wist, dat zij
(mede
)ten gevolge van overmatige alcoholinname, in staat van
bewusteloosheid en/ofverminderd bewustzijn (een roes
en/of delirium)
en/of lichamelijke onmachtverkeerde, buiten echt, één of meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het onder de kleding vastpakken en
/ofvasthouden en
/ofstrelen van
(een
)tepel
(s)en
/of (een
)borst
(en)van de [slachtoffer] en
/ofhet met zijn, verdachtes, hand in de broek en/of string gaan van die [slachtoffer] en het
(vervolgens
)betasten en/of strelen van die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het bewezen verklaarde betreft een ernstig feit waarbij verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangeefster. Hij heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem heeft gesteld door hem op haar kamer toe te laten en er op te vertrouwen dat hij juist zorgzaam jegens haar zou handelen. De mogelijkheid dat verdachte voorafgaand aan het strafbare handelen daadwerkelijk voor het welzijn van aangeefster aanwezig is gebleven, kan aan de strafwaardigheid van wat er daarna gebeurd is op geen enkele wijze afdoen.
Voor dit soort feiten behoeft, mede gezien de aard van de verrichte handelingen, niet per definitie een gevangenisstraf te worden opgelegd, zoals de militaire kamer van de rechtbank heeft gedaan. Maar het feit is ook te ernstig voor een straf zoals door de verdediging is bepleit.
Mede in ogenschouw nemende het feit dat verdachte first offender is en hij reeds vele nadelige gevolgen van dit feit heeft ondervonden, is het hof van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met oplegging van een forse taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.214,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 847,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiele schade geheel toewijsbaar is. Voor wat betreft de immateriële schade zal het hof een bedrag van € 1.000,- toewijzen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering aldus tot een bedrag van € 1.047,25 zal worden toegewezen. Het hof zal op basis van de daarop toepasselijke wettelijke bepalingen de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.047,25 (duizend zevenenveertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 47,25 (zevenenveertig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.047,25 (duizend zevenenveertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 47,25 (zevenenveertig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A. van Maanen, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr. G. Souer, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 9 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.