ECLI:NL:GHARL:2017:10066

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
21-005351-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van mishandeling en militaire aanranding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1989 en eertijds korporaal, was veroordeeld voor mishandeling en militaire aanranding. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 26 oktober 2017, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 60 uren en een schadevergoeding voor de benadeelde partij heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof heeft bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlasteleggingen van mishandeling en militaire aanranding. De verdachte heeft meerdere geweldsdelicten gepleegd tegen collega's, wat het hof als ernstig heeft beoordeeld. De opgelegde straf is een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot materiële schadevergoeding van € 50,00 toegewezen, terwijl de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005351-16
Uitspraak d.d.: 9 november 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de militaire kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2016 met parketnummer 05-760204-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [woonplaats] ,
eertijds korporaal.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.P.K. Ruperti, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld voor de feiten 1, 2 en 3 subsidiair tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.050,00 te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 augustus 2014, te Curaçao opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ), heeft geschopt en/of geslagen en/of een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 15 december 2013 te Oirschot, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), op het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3 primair:
hij op één of meer momenten, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 mei 2014, op meerdere locaties in Curaçao en in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3] ), heeft verwurgd en/of op het lichaam en/of in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt;
3 subsidiair:
hij als militair, op één of meer momenten, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 mei 2014, op verschillende locaties in Curaçao en in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 3] , die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door telkens opzettelijk die [slachtoffer 3] , stevig vast te grijpen en/of te duwen en/of te verwurgen en/of te klemmen en/of te schoppen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt het hof in het bijzonder dat het uitgaat van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg inhoudende dat hij [slachtoffer 1] een kopstoot heeft gegeven. Door de raadsman is aangevoerd dat er geen sprake was van opzet bij verdachte. Het hof is evenwel van oordeel dat gelet op de aard van de handeling, het geven van een kopstoot, daarin de opzet op mishandeling is begrepen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof in het bijzonder dat het bewezen acht dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen en geschopt. In de bewezenverklaarde handelingen van verdachte ligt opzet op mishandeling van [slachtoffer 2] besloten.
Ten aanzien van feit 3 merkt het hof op dat er, hoewel uit het dossier een beeld naar voren komt dat verdachte zich, al dan niet verbaal, stelselmatig agressief gedroeg tegenover nieuwe pelotonsleden waaronder [slachtoffer 3] , voor stelselmatige geweldplegingen jegens [slachtoffer 3] geen bewijs te vinden is in het dossier. Wel acht het hof bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] tijdens een ruzie in Apeldoorn bij zijn keel heeft gepakt en de keel van [slachtoffer 3] heeft dicht geknepen. Het hof komt daarom tot bewezenverklaring van één aanranding zoals die subsidiair is tenlastegelegd.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks30 augustus 2014, te Curaçao opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ),
heeft geschopt en/of geslagen en/ofeen kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
2:
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2013 tot en met 15 december 2013
te Oirschot, althansin Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), op het lichaam heeft
gestompt en/ofgeslagen en
/ofgeschopt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
3 subsidiair:
hij als militair,
op één of meer momenten,in
of omstreeksde periode van 1 april 2014 tot en met 31 mei 2014,
op verschillende locaties in Curaçao enin Nederland, opzettelijk [slachtoffer 3] , die toen militair was,
althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/offeitelijk heeft aangerand door
telkensopzettelijk die [slachtoffer 3] ,
stevig vast te grijpen en/of te duwen en/ofte verwurgen
en/of te klemmen en/of te schoppen en/of te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft uitdrukkelijk geen beroep op noodweer gedaan. Voor zover verdachte zelf heeft aangevoerd dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld, vindt het hof daarvoor, voor geen van de bewezenverklaarde feiten, enige steun in het dossier.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Telkens: Mishandeling.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten tegen collega’s. Hoewel het hof enig begrip kan opbrengen voor het standpunt van de verdediging dat het er bij sommige eenheden, zoals bij de infanterie, ruwer aan toegaat dan bij andere eenheden, is het hof van oordeel dat verdachte voor wat betreft de bewezen verklaarde feiten de daarbij van toepassing zijnde grenzen heeft overschreden; er kan geen sprake van zijn dat onder dat mom een rechtvaardiging wordt gevonden voor de mishandelingen en militaire aanranding waarvan hier sprake is.
Verdachte had – zeker als korporaal – een voorbeeldfunctie en is door zijn gedrag naar anderen zijn boekje te buiten gegaan.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 120 uren passend en geboden is. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.050,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De hoogte van de gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist. Het hof zal dit bedrag dan ook als onweersproken toewijzen.
Aan de vordering van de immateriële schadevergoeding is de bij de benadeelde partij ontstane netvliesloslating ten grondslag gelegd. Ten aanzien van deze immateriële schade is wel verweer gevoerd en met name is daarbij het causale verband tussen de tenlastegelegde kopstoot en de netvliesloslating bij [slachtoffer 1] betwist.
Gezien deze stellingen is het hof van oordeel dat verdere behandeling van de vordering voor wat betreft de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de materiële schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A. van Maanen, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr. G. Souer, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 9 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.