ECLI:NL:GHARL:2017:10065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
21-006427-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting met betrekking tot de strafmaat en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 november 2016. De verdachte, geboren in Guadeloupe in 1976, werd beschuldigd van verkrachting van zijn toenmalige partner op 22 mei 2012. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw berecht. Tijdens de zitting op 3 november 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.F. van der Brugge. De verdachte heeft ontkend de verkrachting te hebben gepleegd, maar het hof oordeelde dat de aangifte voldoende werd ondersteund door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, waarbij hij zijn partner heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twintig maanden opgelegd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden geëist. Het hof heeft echter besloten om de straf te matigen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de context van de relatie en het tijdsverloop sinds het feit. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden van het geval aanleiding geven tot een lagere straf dan het oriëntatiepunt voor verkrachting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006427-16
Uitspraak d.d.: 17 november 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 november 2016 met parketnummer 08-770103-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Guadeloupe) op [geboortedag] 1976,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2012 te [plaats] door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte,
zijn penis (krachtig) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte,
- zijn hand onverhoeds tussen de benen van die [slachtoffer] , gelegen in een bed in haar slaapkamer en in aanwezigheid van haar minderjarige dochter, heeft geduwd/gedrukt en/of (daarbij) de onderkleding van die [slachtoffer] heeft stuk- en/of uitgetrokken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft omgedraaid en/of (daarbij) zijn, verdachtes, arm op de keel/hals/luchtpijp van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (daarbij) de polsen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring.
De raadsman van verdachte heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er in mei 2012 wel een conflict heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster waarbij verdachte aangeefster heeft vastgepakt, maar dat verdachte aangeefster niet heeft verkracht.
De raadsman heeft verder gewezen op de omstandigheid dat er aangifte is gedaan in een periode waarin er een procedure liep tussen verdachte en aangeefster over een door aangeefster aangevraagde wijziging van het gezamenlijk ouderlijk waarbij het gezag uitsluitend bij aangeefster zou komen te berusten. Volgens de raadsman is de aangifte mogelijk gedaan om deze procedure te beïnvloeden.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte en zijn raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de aangifte – voor zover hieronder bewezen verklaard - in voldoende mate en op wezenlijke onderdelen wordt ondersteund door getuigen die uit eigen waarneming verklaren wat zij hebben gehoord of gezien, door hetgeen verdachte zelf ter zitting heeft verklaard en uit hetgeen naar voren komt uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en aangeefster. Deze bewijsmiddelen zullen in een aanvulling worden uitgewerkt in het geval van cassatie.
Het door de raadsman geschetste scenario dat verdachte door aangeefster en haar familieleden vals wordt beschuldigd - met als doel om hem het ouderlijk gezag over zijn kinderen te ontnemen - vindt het hof niet aannemelijk.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2012 te [plaats] door geweld en/of
(een
) anderefeitelijkhe
(i
)d
(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een
)handeling
(en)die bestond
(en)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte,
zijn penis
(krachtig)in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt,
en bestaande dat geweld en/of die
anderefeitelijkhe
(i
)d
(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte,
- zijn hand onverhoeds tussen de benen van die [slachtoffer] , gelegen in een bed in haar slaapkamer
en in aanwezigheid van haar minderjarige dochter,heeft geduwd/gedrukt en
/of (daarbij)de onderkleding van die [slachtoffer] heeft stuk
- en/of uitgetrokken en
/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] heeft omgedraaid en
/of (daarbij)zijn, verdachtes, arm op de keel/hals
/luchtpijpvan die [slachtoffer] heeft gelegd en
/of (daarbij)de polsen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
/ofheeft vastgehouden
en/of
- op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de nacht van 22 op 23 mei 2012 schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige partner. Verdachte heeft daarmee - ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens - op een ernstige manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit terwijl het slachtoffer zich bij verdachte, met wie zij op dat moment een relatie had, juist veilig had moeten kunnen voelen. Het is voor het slachtoffer een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring geweest.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Als motivering heeft hij verwezen naar het rechterlijke oriëntatiepunt voor de straftoemeting in het geval van verkrachting.
Voor een dergelijk feit acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend.
Het binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunt voor de straftoemeting in het geval van verkrachting is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Oriëntatiepunten zijn uitgangspunten van denken ten aanzien van de op te leggen straf. Afhankelijk van nadere omstandigheden kan een hogere dan wel lagere straf worden opgelegd. De situatie of situaties welke bij het formuleren van het oriëntatiepunt voor ogen heeft/hebben gestaan, is/zijn niet nader omschreven. Van het misdrijf van verkrachting kan, zoals uit de praktijk blijkt, in vele verschillende situaties sprake zijn met vele, in ernst variërende, gradaties. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met andere belangrijke omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het is in alle gevallen aan de rechter om de hoogte van de straf vast te stellen en te motiveren.
In de toelichting op het oriëntatiepunt is – naar het hof begrijpt: niet limitatief – het volgende opgenomen:
Strafvermeerderende en/of strafverminderende factoren:
  • Frequentie
  • Duur
  • Leeftijd slachtoffer
  • (Andere) bijzondere kwetsbaarheid slachtoffer
  • Bijzondere schadelijke gevolgen voor slachtoffer (bijv. ontmaagding, aanzienlijk geestelijk of lichamelijk letsel, besmettingsrisico)
  • Geweld (ernst/mate)
  • Aard van de gedraging (bijv. mindere ernst van de inbreuk op de integriteit,
onverhoedse aanval)
  • Recidive
  • Meer daders
  • Bijzondere bedreigende en/of vernederende setting (bijv. vrijheidsbeneming,
bedreigingen, anale penetratie, penetratie met voorwerpen)
  • Misbruik overwicht en/of vertrouwen
  • Relatiesfeer
  • Eerdere vrijwillige seksuele relatie dader/slachtoffer
  • Relevant eigen gedrag slachtoffer
  • Bijzondere negatieve gevolgen voor dader
De bepaling van de richting waarin de genoemde factoren werken en het gewicht daarvan is – binnen het kader van het (karakter van het) oriëntatiepunt - aan het oordeel van de rechter overgelaten.
Bij de beoordeling en afweging van de verschillende factoren ziet het hof in dit specifieke geval, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, aanleiding voor een aanzienlijke matiging van de straf ten opzichte van de straf welke als oriëntatiepunt is geformuleerd. Het hof houdt hierbij rekening met de volgende strafmatigende feiten en omstandigheden.
Het feit heeft zich voorgedaan tijdens de relatie van verdachte met het slachtoffer binnen de context van een uit de hand gelopen massage die verdachte aangeefster – naar het hof begrijpt - op haar verzoek dan wel met haar instemming gaf omdat zij – zoals wel vaker – last van haar rug had. Binnen hun relatie hadden verdachte en aangeefster in het verleden vrijwillig seksueel contact met elkaar. Noch voor, noch na dit feit is sprake geweest van geweld en/of feitelijkheid in de relatie. Evenmin is gebleken van (ander) seksueel overschrijdend gedrag van verdachte ten opzichte van aangeefster. Het door verdachte toegepaste geweld en/of de feitelijkheid is – in vergelijking met sommige andere gevallen – relatief beperkt gebleven. Na het feit hebben verdachte en aangeefster nog ongeveer anderhalf jaar samengewoond en zijn zij nog gezamenlijk verhuisd naar een ander adres. Drieëneenhalf jaar na het feit, terwijl er een door aangeefster aangespannen civiele procedure over omgang met en gezag over de gezamenlijke kinderen liep, heeft zij aangifte gedaan van de verkrachting.
Ten voordele van verdachte houdt het hof verder rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte, die in Amsterdam woont, heeft een vaste baan. Hij heeft samen met het slachtoffer twee minderjarige kinderen. Hij heeft ouderlijk gezag over de kinderen en onderhoudt met hen op dit moment een (weekend)omgangsregeling. Het hof acht de kans op herhaling laag. Verder houdt het hof in strafmatigende zin rekening met het tijdverloop sinds het feit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof ook gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 oktober 2017, het reclasseringsadvies van 7 oktober 2016 en de verdere persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet recentelijk en niet voor soortgelijke feiten.
Alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden maken dat het hof verdachte, anders dan de rechtbank, niet tot een langdurige en grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal veroordelen. In plaats daarvan zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel van gelijke duur zal zijn als de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en de maximale taakstraf van 240 uren, terwijl het hof daarnaast oplegging van een langdurig voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf passend en geboden acht.
Naar het oordeel van het hof verzet artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zich niet tegen deze strafoplegging in dit geval. De wettelijke regeling schrijft niet voor dat de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf een bepaalde minimale duur moet bedragen. Dat heeft tot gevolg dat voor de straftoemeting het algemene kader betreffende de rechterlijke straftoemetingsvrijheid – ‘vrijheid’ in de zin van ruimte voor beoordeling en afweging - van toepassing is. Daarbij staat voorop dat de strafoplegging ‘maatwerk’ moet zijn. De regeling van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht behelst een uitzondering hierop. Uit de (turbulente) geschiedenis van de bepaling blijkt niet (op afdoende wijze) dat de wetgever iets anders heeft beoogd. [1]

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
177 (honderdzevenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. E. Venekatte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Helmus, griffier,
en op 17 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 november 2017.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. H. Wijbrandts, advocaat-generaal,
mr. N.E. Versloot, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Zo kan uit de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer worden afgeleid dat men dacht dat de taakstraf zou kunnen worden gecombineerd met enkele dagen of zelfs één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vgl. Handelingen II, 24 maart 2011, p. 65-10-48, waar Van Gesthuizen spreekt van ‘enkele dagen’ onvoorwaardelijke gevangenisstraf en Teeven antwoordt: ‘Artikel 9, lid 4, biedt die mogelijkheid, maximaal zes maanden.’ Zie ook p. 65-10-51, waar Van Gesthuizen onweersproken spreekt van ‘één dag’. Ook bij de behandeling in de Eerste Kamer werd de mogelijkheid van oplegging van één dag vermeld (Handelingen I 8 november 2011, p. 6-3-12), maar de staatsecretaris is daarop niet expliciet ingegaan.