ECLI:NL:GHARL:2017:10063

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
1230-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking rechtbank wegens niet-naleving hoor en wederhoor in strafzaak

Op 17 november 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 10 juli 2017 een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behandeld zonder de vereiste openbare raadkamer, wat in strijd is met de wet en het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof heeft vastgesteld dat deze handelwijze niet alleen onwettig is, maar ook fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging schendt. Hierdoor heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de verzoeker toegewezen.

De verzoeker, die ten onrechte als verdachte was aangemerkt in een strafzaak, had schadevergoeding aangevraagd voor de ondergane detentie. Hij was op 6 november 2016 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een woningoverval, maar de strafzaak tegen hem was geëindigd zonder straf of maatregel. Het hof heeft de omstandigheden van de aanhouding en de gevolgen voor de verzoeker in overweging genomen, waaronder de psychische impact van de detentie en de gevolgen voor zijn studie. Het hof heeft besloten om de gebruikelijke schadevergoeding te verhogen, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft het hof aan verzoeker een totale schadevergoeding van € 1.860,- toegekend, bestaande uit vergoedingen voor de detentie, vermogensschade en kosten voor de indiening van het verzoekschrift. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de verzoeker is in het gelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 17 november 2017 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) d.d. 10 juli 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op een verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] te [plaats] [geboorteland] ,
wonende te [woonplaats] , [adres ] .

De behandeling in raadkamer

Het hof heeft in openbare raadkamer van 3 november 2017 gehoord de advocaat-generaal, alsmede verzoeker en diens advocaat, mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. De behandeling heeft plaatsgevonden met bijstand van [tolk] , tolk in de [taal] taal.
Het hof heeft de stukken gezien, waaronder het verzoekschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verzoeker is blijkens de akte d.d. 21 juli 2017 op de voorgeschreven wijze en tijdig van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen.

Nietigheid van het onderzoek van de rechtbank Noord-Nederland

Het op 28 maart 2017 bij de rechtbank ingekomen verzoekschrift diende op grond van artikel 89, derde lid Sv, te worden behandeld in openbare raadkamer. Uit de bestreden beschikking van de rechtbank noch uit het dossier blijkt dat het verzoek in openbare raadkamer is behandeld en dat verzoeker in overeenstemming met artikel 23, tweede lid, Sv schriftelijk is opgeroepen teneinde in raadkamer van de rechtbank omtrent het verzoek te worden gehoord. Gelet hierop stelt het hof vast dat de rechtbank op 10 juli 2017 op het verzoek heeft beslist zonder de voorgeschreven behandeling in openbare raadkamer. Het hof heeft in het kader van de behandeling van hoger beroepen tegen beschikkingen van deze rechtbank geconstateerd dat deze handelwijze binnen deze rechtbank -anders dan vroeger- gebruikelijk is. Ondanks eerdere beslissingen van het hof, waarbij beschikkingen van de rechtbank om deze reden zijn vernietigd, wordt deze handelwijze gecontinueerd. Het hof wijst erop dat deze handelwijze niet alleen strijdt met de wet maar ook in ernstige mate te kort doet aan een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging, namelijk hoor en wederhoor. Dit leidt tot het instellen van hoger beroepen die voorkomen hadden kunnen worden en draagt niet bij aan het begrip van rechtzoekenden voor de door de rechtbank gegeven beslissingen.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen.

De inhoud van het verzoek

Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane detentie in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van € 1.210,-. In raadkamer van het hof heeft verzoeker dit bedrag nader gespecificeerd zoals hierna te melden. Verder vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg ad € 280,- en eenmalig € 550,- voor de indiening en gelijktijdige behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep van de zaken van verzoeker en zijn twee medeverzoekers.

De beoordeling van het verzoek

Op 6 november 2016 heeft in [plaats] een woningoverval plaatsgevonden. Na de melding daarvan zijn verzoeker en twee anderen, allen inzittenden van een auto met [buitenlands] kenteken, door vijf agenten met getrokken vuurwapen gearresteerd. Zij zijn daarbij één voor één uit de auto gepraat en moesten op hun knieën op straat gaan liggen. Verzoeker is op 6 november 2016 omstreeks 23.35 uur aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij voormelde woningoverval. Hij is vervolgens in verzekering gesteld en op 8 november 2016 op last van de officier van justitie heengezonden.
De strafzaak tegen verzoeker is ingeschreven onder parketnummer 18-730009-17. Bij brief d.d. 27 februari 2017 is aan verzoeker meegedeeld dat hij niet (verder) wordt vervolgd omdat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Verzoeker heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend.
Verzoeker heeft twee dagen in detentie verbleven en vraagt om de daarvoor gebruikelijke vergoeding van € 105,- per dag te verhogen. In raadkamer is verzocht om een verhoging met € 400,- per dag voor zover het de immateriële component betreft. Naast de hiervoor vermelde wijze van aanhouding, de erkenning door de politie dat de verkeerde personen zijn aangehouden en de sepotcode 01, voert verzoeker daartoe het volgende aan. De toegepaste dwangmiddelen hebben veel indruk gemaakt op verzoeker. Hij verblijft als student in Nederland, is niet op de hoogte van de gang van zaken bij een politieonderzoek en communicatie was alleen mogelijk middels een tolk. De politie heeft daarbij geen gevolg gegeven aan het verzoek van verzoeker om contact op te nemen met zijn ouders in [land] . Verzoeker werd ervan verdacht een zeer ernstig delict te hebben gepleegd en is tijdens de detentie stevig aan de tand gevoeld. De zaak heeft volop media-aandacht gehad ( [namen media] ). In nieuwsberichten stond dat het om drie [geboorteland] jongens gaat die studeren aan hogeschool [naam] . Deze school is een kleine gemeenschap en de nieuwsberichten waren makkelijk te herleiden tot verzoeker. Hij is door collega studenten en leerkrachten ook aangesproken over de zaak. Verder is -en dat betreft de materiële component- verzocht om verhoging van het gebruikelijke bedrag met € 100,- per dag wegens verlies van studiemogelijkheden. Verzoeker heeft door de ondergane detentie tentamens gemist. Daardoor kon hij ook niet deelnemen aan het "Grand Tour programma", een studieprogramma in het buitenland. Hij heeft daardoor studievertraging opgelopen en een "gat" in zijn cv. Ter onderbouwing is een brief van [school] overgelegd. Ook deze schade is een rechtstreeks gevolg van de inverzekeringstelling, aldus verzoeker.
De advocaat-generaal heeft zich tijdens de behandeling in raadkamer op het standpunt gesteld dat er gelet op de door verzoeker aangevoerde omstandigheden aanleiding bestaat voor toekenning van een vergoeding van € 210,- per dag. De kosten voor indiening en behandeling van het verzoekschrift kunnen worden vergoed zoals verzocht.
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van schade door de vrijheidsbeneming een schadevergoeding toe te kennen, en wel zoals door hem verzocht. Op grond van de stukken en hetgeen daartoe door verzoeker is aangevoerd is aannemelijk geworden dat de in verzekeringstelling van verzoeker, bijzonder ingrijpend en aanmerkelijk zwaarder is geweest dan de detentie waarvoor de gebruikelijke vergoedingen worden toegekend. Dit hangt allereerst samen met de wijze waarop de aanhouding heeft plaats gevonden, zonder voldoende verdenking en met getrokken vuurwapens. Aannemelijk is geworden dat dit in negatieve zin heeft doorgewerkt in het psychische welbevinden van verzoeker tijdens de detentie. Verder kwam verzoeker, als buitenlandse student in Nederland, niet de Nederlandse taal machtig, terecht in een situatie die hij niet goed kon begrijpen en niet kon delen met anderen en werd hij -ten onrechte- beschuldigd van een zeer ernstig delict. Het hof ziet hierom aanleiding om ter zake van de immateriële component het gebruikelijke bedrag te verhogen met € 400,- per dag.
Verder acht het hof aannemelijk dat verzoeker schade heeft geleden door de gevolgen van de detentie voor zijn studie. Dit rechtvaardigt een verhoging van het gebruikelijke bedrag met € 100,- per dag. Het door de advocaat-generaal genoemde bedrag doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de geleden schade.
De kosten van indiening van het verzoekschrift moeten worden vergoed overeenkomstig de ter zake gehanteerde uitgangspunten. Voor de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg bedraagt dit € 280,-. Het hof acht het billijk om voor de indiening van het verzoek in hoger beroep eveneens € 280,- toe te kennen. De behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep heeft gelijktijdig met dat van de beide medeverzoekers plaatsgevonden. In de zaak van verzoeker zal, zoals verzocht, daarvoor een vergoeding worden toegekend van (€ 270,- : 3 =) € 90,-.
Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toe kennen voor de schade, welke hij tengevolge van voormelde detentie in voormelde strafzaak heeft geleden:
- 2 dagen ondergane detentie in een politiebureau € 1.010,-
- vermogensschade € 200,-
- kosten indiening verzoek eerste aanleg € 280,-
- kosten indiening en behandeling van het verzoek in hoger beroep € 370,-

totaal € 1.860,-

De beschikking

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
kent aan verzoeker
[verzoeker]toe een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van
€ 1.860,-.
Aldus gegeven door mr. P.W.J. Sekeris als voorzitter, mrs. O. Anjewierden en W.M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag door overmaking van dat bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van De Haan Advocaten & Notarissen onder vermelding van [kenmerk]
Voorzitter