ECLI:NL:GHARL:2017:10011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
200.212.753
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over de kinderen in het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, had gezamenlijk gezag met de moeder over de kinderen. De rechtbank had op 1 februari 2017 het gezag van de vader beëindigd, wat de vader betwistte. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. De vader had geen contact met de kinderen en er was sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De slechte communicatie tussen de ouders en het gedrag van de vader, dat als vermijdend werd gekarakteriseerd, maakten het onmogelijk om gezamenlijk gezag uit te oefenen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De vader had geen goede samenwerking met betrokken instanties en zijn gedrag werd als een bedreiging voor de kinderen gezien. Het hof oordeelde dat beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.212.753
(zaaknummer rechtbank Overijssel, C/08/188270/FA RK 16-1539)
beschikking van 16 november 2017
inzake
[Verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:

1.de raad voor de kinderbescherming,

gevestigd te Almelo, verder te noemen: de raad.
2.de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verder te noemen: de GI,
3. [Verweerster],
wonende te [plaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. D. Greven te Enschede (onttrokken per 5 oktober 2017).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 1 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 maart 2017;
- een journaalbericht van mr. de Gruijl van 26 april met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s) van de GI;
- het verweerschrift met productie(s) van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Greven van 5 oktober 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2017 plaatsgevonden in Zwolle. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is eveneens in persoon verschenen. Namens de GI is [X] verschenen.
Namens de raad is [XV] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is geboren:
- [Kind 1] , verder te noemen: [Kind 1] , op [geboortedatum] te [plaats] , en
na het huwelijk van partijen is geboren:
- [Kind 2] , verder te noemen: [Kind 2] , op [geboortedatum] te [plaats] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen. De vader heeft [Kind 2] erkend.
Op 16 oktober 2014 is de relatie tussen de ouders beëindigd.
De vader was tot aan de bestreden beschikking samen met de moeder met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 20 mei 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de kinderrechter), op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn vervolgens is verlengd tot 20 mei 2017.
3.3
Bij beschikking van 30 maart 2016 heeft de kinderrechter de GI vervangende toestemming verleend voor het verrichten van een psychodiagnostisch onderzoek bij [Kind 1] .
3.4
Bij beschikking van 29 juni 2016 heeft de kinderrechter onder meer de vader het recht op contact met de kinderen voor de duur van een jaar ontzegd.
3.5
Bij beschikking van 15 december 2016 heeft dit hof de voornoemde beschikkingen van de kinderrechter van 18 mei 2016 en 29 juni 2016 bekrachtigd.
3.6
Bij beschikking van 9 maart 2017 heeft dit hof de voornoemde beschikking van de kinderrechter van 30 maart 2016 bekrachtigd.
3.7
De ondertoezichtstelling is met ingang van 20 mei 2017 geëindigd.

4.Het verzoek in eerste aanleg

4.1
Bij brief van 24 maart 2016 heeft de GI de raad verzocht om een onderzoek te doen naar de beëindiging van het gezag van de vader over de beide kinderen.
4.2
In het rapport van 6 mei 2016 heeft de raad geconcludeerd geen verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel in te dienen.
4.3
Bij brief van 13 juni 2016 heeft de GI aan de raad verzocht een oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen noodzakelijk is.
4.4
Bij brief van 21 juni 2016 heeft de raad op grond van artikel 1:267 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtbank verzocht een oordeel te geven of een beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen noodzakelijk is.
4.5
Beide kinderen hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

5.De omvang van het geschil

5.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 1 februari 2017 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [Kind 1] en [Kind 2] beëindigd.
5.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
1 februari 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de beschikking van 1 februari 2017 te vernietigen en alsnog het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van hem over de kinderen af te wijzen, dan wel per direct hem weer te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen.
5.3
De GI voert verweer. De GI verzoekt het hof het hoger beroep van de vader te verwerpen.
5.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking van 1 februari 2017 te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure die door haar zijn gemaakt.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2
Op grond van 1:267 lid 1 BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. In het tweede lid is bepaald dat, indien de raad niet tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek hiertoe van de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling over de minderjarige uitvoert, heeft ontvangen, hij dit schriftelijk meedeelt aan die gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling kan na ontvangst van die mededeling de raad verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De raad die van de gecertificeerde instelling zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de rechtbank of een beëindiging van het gezag moet volgen. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.
6.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan.
6.4 De vader voert aan dat geen sprake is van een zodanige situatie dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen ontwikkelen zich met ondersteuning van de GI en de hulpverlening zeer goed. Ook uit het rapport van de raad blijkt niet van ontwikkelingsbedreigingen. De zorgen met betrekking tot de kinderen worden door de raad voornamelijk gevonden in zijn afwezigheid in het leven van de kinderen. Een beëindiging van zijn gezag zal vanzelfsprekend die zorg niet wegnemen, integendeel. Door beëindiging van zijn gezag wordt de stap om hem weer een rol in het leven van de kinderen te laten vervullen alleen maar kleiner. Derhalve werkt gezagsbeëindiging contraproductief.
De gebrekkige communicatie van de ouders rechtvaardigt niet dat zijn gezag wordt beëindigd. Er is op dit punt bij lange niet voldaan aan het wettelijk criterium dat sprake moet zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Voor zover het hof meent dat de kinderen wel ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, hetgeen hij met klem betwist, merkt hij op dat beëindiging van zijn gezag zeer prematuur is nu de aanvaardbaar te achten termijn ex artikel 1:266 BW nog niet verstreken is. Daar komt bij dat hij thans geen rol in het leven van de kinderen speelt. De invloed van zijn al dan niet hebben van ouderlijk gezag over de kinderen is derhalve zeer gering hetgeen maakt dat de aanvaardbare termijn langer dient te worden geacht. Hij betwist dat hij misbruik van zijn gezag zou maken. Vooral [Kind 1] mist hem en wil graag contact met hem. Beëindiging van het gezag is gelet daarop volstrekt niet passend, aldus nog steeds de vader.
6.5
De GI stelt dat ten aanzien van de voorgeschiedenis opgemerkt kan worden dat er een patroon zichtbaar is van vermijdend gedrag van de vader. De vader wil geen afspraken maken, komt wel gemaakte afspraken niet na en legt de schuld buiten zichzelf.
De vader heeft met geen enkele betrokken instantie een goede samenwerking opgebouwd. hij Zowel met de school, Consent (overkoepelende organisatie), de raad als de GI heeft hij conflicten. Bij al deze instanties meldt hij klachten zonder eerst over de inhoud in gesprek te gaan. Alle klachten zijn ongegrond verklaard. De vader stelt dat de moeder de kinderen mishandelt maar is niet bereid toe te lichten op welke wijze dit plaatsvindt en hoe hij aan die informatie komt. De thuissituatie van de moeder is door de GI goed bekeken en onderzocht en er zijn regelmatig gesprekken geweest. De conclusie is dat de kinderen goed verzorgd worden en voldoende toekomen aan hun ontwikkelingstaken. Op pedagogisch vlak zijn er geen zorgen en op geen enkele wijze wordt gezien dat sprake zou zijn van kindermishandeling. De kinderen ontwikkelen zich goed en er is sprake van een veilige en stabiele opvoedingssituatie. Dat het nu goed gaat met de kinderen is echter mede te danken aan de door de kinderrechter verleende vervangende toestemming die gevraagd moest worden omdat de vader na veel dralen weigerde mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek voor [Kind 1] .
[Kind 1] is vervolgens gestart met een dyslexie onderzoek dat ook lang op zich heeft laten wachten omdat de vader geen toestemming gaf voor dit onderzoek en dit pas gestart kon worden toen vaders gezag was beëindigd. Het feit dat de vader in staat is de ontwikkeling van de kinderen te frustreren omdat hij het gezag heeft, is zorgwekkend. De vader heeft geen contact met de kinderen en de kinderen hebben de vader nu al bijna drie jaar niet meer gezien. De keuze van de vader om alle contact met [Kind 2] en [Kind 1] te verbreken vanuit het standpunt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem moet zijn, is onbegrijpelijk. De vader neemt geen enkele verantwoordelijkheid in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Het is zeer opmerkelijk dat hij het gezag wil behouden. Hij weigert contact met de kinderen omdat het niet volgens zijn voorwaarden gaat, hij weigert om met tussenkomst van hulpverlening de samenwerking met de moeder te verbeteren en hij weigert toestemming te verlenen aan instanties welke betrokken zijn in het belang van zijn kinderen.
Tussen de ouders is op geen enkele wijze normale communicatie mogelijk en vanuit de hulpverlening is er geen vertrouwen dat er ooit normaal contact tot stand gaat komen en gezien het gedrag van de vader ziet de hulpverlening geen opening om te investeren in verbetering van de ouderrelatie. Indien het hof besluit dat de vader zijn gezag behoudt zal dit betekenen dat de ontwikkeling van de kinderen op korte termijn zal ontwrichten hetgeen tot een nieuwe ondertoezichtstelling van de kinderen zal leiden. De kinderen zijn niet gebaat bij het gezag van de vader over hen en gesteld kan worden dat het gezag van de vader juist niet in het belang van de kinderen is, aldus nog steeds de GI.
6.6
De moeder voert aan dat het gedrag van de vader een bedreiging voor de kinderen is.
De vader draagt op geen enkele manier bij aan een goede opvoeding en verzorging van de kinderen. Hij betaalt ook geen alimentatie. Het is het gedrag van de vader dat de ontwikkelingsbedreiging oplevert. Zolang het gezag ook bij de vader ligt kunnen er geen besluiten over de kinderen worden genomen aangezien hij tegen vrijwel alles en iedereen is. De vader stelt zelfs dat als zij toestemming van hem nodig heeft, zij dit dan maar aan de rechtbank moet voorleggen. Een dergelijke opstelling schaadt het belang van de kinderen duidelijk. Gebleken is dat de vader onvoorspelbaar, irrationeel en gefrustreerd handelt waardoor de belangen van de kinderen worden geschaad.
6.7
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Voor een gezamenlijke gezagsuitoefening is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang voor hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen dan wel ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond een kind kunnen voordoen. Gezamenlijk gezag vereist derhalve op zijn minst enige communicatie. In de onderhavige situatie is voldoende gebleken dat de verstandhouding tussen partijen dermate slecht is dat daardoor geen normale communicatie mogelijk is tussen partijen, dat partijen niet in staat zijn samen belangrijke beslissingen te nemen voor de kinderen en dat niet te verwachten is dat in deze communicatie tussen de ouders op korte termijn in voldoende mate verbetering zal optreden om het gezag over de kinderen op behoorlijke wijze gezamenlijk te kunnen uitoefenen. In de onderhavige zaak verhindert de slechte communicatie tussen de ouders bovendien noodzakelijke beslissingen, in het belang van de kinderen, zoals is gebleken met een onderzoek van [Kind 1] waarvoor de vader geen toestemming heeft gegeven en de rechtbank vervangende toestemming heeft moeten verlenen. Ook het vervolgonderzoek naar dyslexie heeft door de opstelling van de vader vertraging opgelopen.
6.8
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is voorts gebleken dat in de afgelopen twee jaren van de ondertoezichtstelling er geen constructieve samenwerking tussen de vader en de bij de kinderen betrokken instanties, waaronder de GI, tot stand is gekomen waarbij voor het hof voldoende duidelijk is dat dit het gevolg was van de vermijdende en weigerachtige houding van de vader. De vader heeft vanaf het begin elk contact met de jeugdzorgwerker geweigerd. De vader wilde geen afspraken maken of kwam afspraken niet na en legde de schuld daarvan buiten zichzelf. Ook met andere betrokken hulpverlenende instanties wilde de vader niet samenwerken. Er is door deze instanties veelvuldig geprobeerd met de vader in contact te komen hetgeen niet is gelukt. Het was voor de GI zodoende ook onmogelijk om de vader te betrekken bij de ontwikkeling van de kinderen en het opstellen van een plan van aanpak.
6.9
Gebleken is dat het thans goed gaat met de kinderen. Zij ontwikkelen zich goed en er is sprake van een veilige en stabiele opvoedingssituatie bij de moeder.
Er is op dit moment derhalve, anders dan ten tijde van het geven van de bestreden beschikking door de rechtbank, geen sprake meer van een concrete ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar het hof is met de GI van oordeel dat deze ernstige ontwikkelingsbedreiging weer zal ontstaan indien de vader weer mede het gezag over de kinderen heeft. Ook de raad heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat bij vernietiging van de bestreden beschikking er weer een ondertoezichtstelling moet komen omdat er anders geen adequate veiligheid voor de kinderen is. Daarmee staat voor het hof de ernstige ontwikkelingsbedreiging voldoende vast.
6.1
Verder is gebleken dat er geen contact is tussen de vader en de kinderen omdat de vader het niet eens is met de frequentie van de omgang. Hij is van mening dat de kinderen bij hem moeten wonen en dan overdag hun moeder mogen bezoeken. Een weekendregeling kan volgens de vader niet tegemoet komen aan de behoefte van de kinderen en hij geeft daarom geen enkele invulling aan de omgangsregeling waardoor de kinderen al vanaf 17 december 2014 geen contact meer hebben gehad met de vader. Met name [Kind 1] miste zijn vader en had de behoefte om hem te zien. De vader wilde en wil daar niet aan tegemoet komen en laat zijn eigen ideeën en principes prevaleren boven de belangen van de kinderen, ook indien hij daar bij voortduring op wordt gewezen.
6.11
Gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval en in onderlinge samenhang bezien, constateert het hof dat de vader geen gevolg heeft gegeven aan zijn verplichting en zijn recht ex artikel 1.247 BW om de kinderen te verzorgen en opvoeden alsmede dat de vader niet in staat en kennelijk onmachtig is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en niet in staat is om binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het minderjarige kind aanvaardbare termijn deze zorg wel te kunnen dragen.
Beëindiging van het gezag van de vader is in het belang van de kinderen dan ook noodzakelijk.
6.12
Desgevraagd is ter mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken dat de moeder geen procedure ex artikel 1:251a BW om éénoudergezag te bewerkstelligen heeft willen starten omdat zij vanwege de ernstig verstoorde en niet te herstellen relatie tussen haar en de vader vreesde dat een dergelijke procedure de vader ernstig zou frustreren en dit voor haar en/of haar familie een ontoelaatbaar veiligheidsrisico zou opleveren. De GI achtte die vrees op grond van haar ervaringen met vader tijdens de ondertoezichtstelling reëel en heeft vervolgens, in het belang van (de veiligheid van) de kinderen en de moeder het initiatief voor de onderhavige gezagsbeëindigingsprocedure ex artikel 1.266 BW genomen. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat deze procedure onder de hiervoor benoemde bijzondere omstandigheden van deze zaak in het belang van de kinderen en in combinatie met de wettelijke systematiek ten aanzien van procedures ter beëindiging van ouderlijk gezag, gerechtvaardigd gevoerd kon worden.
6.13
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de wettelijke gronden voor beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen ex artikel 1.266 BW aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
1 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, E.H. Schulten en
M.P. den Hollander, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Schulten, en is op 16 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.