Uitspraak
Haarsma,
mr. J.W. de Vries, kantoorhoudend te Leeuwarden,
1.[geïntimeerde1] ,wonende te [B] ,
wonende te [B] ,
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
om het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 07 november 2014 geheel te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
2.De vaststaande feiten
7 november 2014, nu tegen de vaststelling van die feiten geen grieven zijn gericht en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder nog is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
Verbouwingen 2010 (hierna te noemen de COVO 2010) van toepassing.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief IIstrekt ten betoge dat een groot deel van de extra werkzaamheden die Haarsma heeft uitgevoerd – te weten grondwerk tuin, tuinmuur, straatwerk tuin, tegelvloer slaapkamer en bijkeuken – niet bij wijze van meerwerk is verricht, maar uit hoofde van afzonderlijke, mondeling gesloten overeenkomsten van aanneming van werk. Alleen het kozijn bij de voordeur, de nissen in de badkamer en het sanitair kunnen worden gekwalificeerd als meerwerk, aldus Haarsma.
Naar het oordeel van het hof heeft Haarsma, die de betreffende werkzaamheden bij factuur van 19 juni 2013 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg)
als meerwerkaan [geïntimeerden] in rekening heeft gebracht, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] evenwel niet naar behoren onderbouwd dat het geen meerwerk betrof, maar werkzaamheden die op basis van separate, mondeling gesloten overeenkomsten zijn verricht. Haarsma heeft gesteld dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de tuin en de woning, maar vanwege de op grond van de aanneemovereenkomst te realiseren aanbouw, diende er sowieso al grondwerk in de tuin te worden verricht, zodat niet valt in te zien waarom extra grondwerk ten behoeve van het aanleggen van de tuinmuur niet als meerwerk gekwalificeerd zou kunnen worden. Evenmin valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, in te zien waarom het aanbrengen van een extra kozijn en het betegelen van nissen in de badkamer wel als meerwerk gekwalificeerd kan worden, maar het betegelen van de keukenvloer en extra werkzaamheden aan de bijkeuken niet.
Haarsma heeft ook in het geheel niet duidelijk gemaakt waar en wanneer deze separate overeenkomsten tussen partijen zijn gesloten. Een daarop gericht, specifiek bewijsaanbod ligt evenmin voor. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.
grieven I, III, IV en Vdie alle zijn gericht tegen de afwijzing van de meerwerkvordering van Haarsma door de kantonrechter.
Tussen partijen staat vast evenwel dat is afgesproken dat [geïntimeerde1]
daarnaastzou meewerken met de medewerkers van Haarsma bij het uitvoeren van de werkzaamheden die Haarsma volgens de aannemingsovereenkomst diende uit te voeren en dat daardoor een aantal extra wensen van [geïntimeerden] gerealiseerd kon worden. Niet in geschil is dat [geïntimeerde1] dat ook heeft gedaan. Partijen twisten echter over het aantal uren dat [geïntimeerde1] heeft meegewerkt.
heeft Haarsma op 20 februari 2013 medegedeeld dat hij tot op dat moment 151 uur had meegewerkt. Haarsma betwist dat aantal uren, maar betoogt dat voor zover dat aantal uren juist is, dat – uitgaande van een uurtarief van € 25,- – in verhouding is met het tot op dat moment verrichte meerwerk dat niet door hem in rekening is gebracht en dat is vermeld in het overzicht dat als productie 22 bij memorie van grieven in het geding is gebracht. [geïntimeerde1] heeft de inhoud van dat overzicht betwist en heeft onweersproken gesteld dat Haarsma dat overzicht voor de procedure in hoger beroep nimmer aan hem heeft verstrekt.
heeft benadrukt dat partijen ook nooit een uurtarief zijn overeengekomen voor de uren dat hij meewerkte. Volgens [geïntimeerden] hebben partijen slechts in algemene termen besproken dat er in ruil voor zijn meewerken extra wensen konden worden gerealiseerd. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [geïntimeerde1] verklaard dat hij Haarsma op 20 februari 2013 nadrukkelijk heeft gevraagd of hij door mee te werken financieel uit zou komen met zijn wensen en dat Haarsma daarop toen bevestigend heeft geantwoord in die zin dat het eventueel € 1000,- lager of hoger kon uitvallen, maar dat hij in dat geval wel een klusje voor [geïntimeerde1] had waarmee dat zou kunnen worden verrekend, aldus [geïntimeerden] .
[geïntimeerde1] heeft betoogd dat hij na 20 februari 2013 nog 200 uur heeft meegewerkt. Haarsma heeft aangevoerd dat [geïntimeerde1] dat niet heeft aangetoond dat hij dat aantal uren heeft gewerkt, zodat het meerwerk dat na die datum is verricht – en dat bij factuur van 19 juni 2013 in rekening is gebracht – niet voor verrekening in aanmerking komt en door [geïntimeerden] betaald dient te worden.
Zoals het hof hiervoor, bij de bespreking van grief II heeft overwogen, dienen deze werkzaamheden te worden gekwalificeerd als meerwerk.
Ingevolge artikel 7:755 BW, een bepaling van dwingend recht, kan een aannemer in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk slechts dan een verhoging van de prijs vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
20 februari 2013 heeft gezegd dat al het meerwerk dat na die datum zou worden uitgevoerd, door [geïntimeerden] betaald diende te worden, maar [geïntimeerde1] heeft dat gemotiveerd betwist.
Hij heeft verklaard dat Haarsma hem desgevraagd heeft verzekerd dat zijn extra wensen gerealiseerd konden worden door mee te werken en dat er hooguit sprake zou zijn van een verschil van € 1000,- maar dat zo nodig verrekend zou kunnen worden met een klus die [geïntimeerde1] voor Haarsma kon doen.
Haarsma, die ook op dit punt geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, heeft bovendien niet gesteld dat hij [geïntimeerden] op 20 februari 2013 – of op enig ander moment – duidelijk heeft gemaakt dat hij rekening diende te houden met een meerwerknota in de orde van grootte van € 15.000,-.
€ 15.337,78 geconfronteerd zou worden.
Voor zover [geïntimeerde1] door het door Haarsma uitgevoerde meerwerk al zou zijn verrijkt, is geen sprake van een ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de uitvoering van dit meerwerk zijn grondslag vond in de tussen partijen gesloten overeenkomst dat [geïntimeerde1] met de medewerkers van Haarsma zou meewerken ter bekostiging van het meerwerk. Vast staat dat [geïntimeerde1] dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. In zoverre is de eventuele ‘verrijking’ van [geïntimeerde1] niet ten koste van Haarsma gegaan. Daarbij komt nog dat uit de stellingen van Haarsma zelf blijkt dat er ter zake van de uren die [geïntimeerde1] na 20 februari 2013 heeft verricht geen verrekening met het meerwerk heeft plaatsgevonden, terwijl niet gesteld of gebleken is dat Haarsma de overeenkomst heeft opgezegd. . Nu het aantal uren dat door [geïntimeerde1] is gewerkt en de wijze waarop die uren moeten worden gewaardeerd tussen partijen in geschil is, valt niet vast te stellen of en in hoeverre sprake is van een discrepantie tussen die uren en het door Haarsma verrichte meerwerk. Maar ook als er een discrepantie zou bestaan is van een ongerechtvaardigde verrijking nog geen sprake nu, zoals hiervoor is overwogen, Haarsma heeft nagelaten [geïntimeerde1] op die discrepantie te wijzen en hem duidelijk te maken dat daaruit een meerwerknota zou voortvloeien. Voor zover Haarsma zijn vordering heeft gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, stuit deze op het hiervoor overwogene af.
5.De slotsom
€ 1.788,-(2 punten x tarief II)
2.492,-