Uitspraak
[appellante],
Zorggroep [plaats],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grief 1betoogt zij dat onjuist is dat de wetgever de situatie heeft onderkend. Het gaat hier om een AMvB, een ministeriële regeling zonder de waarborgen van een 'gewone' wet, waarbij in dit geval is afgeweken van een advies van de Raad van State. De daarvoor door de minister gebruikte redenen zijn naar de mening van [appellante] onbegrijpelijk. Dit dient volgens haar mee te wegen bij
grief 2, waarmee zij opkomt tegen de afwijzing van haar verzoek om het Besluit buiten toepassing te laten in verband met het onaanvaardbare verschil in hoogte van de vergoeding. Voorts voert [appellante] aan dat de cao VVT van rechtswege is geëindigd per 1 april 2016, dat haar arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 juni 2016 en dat Zorggroep [plaats] daarom geen beroep meer kan doen op artikel XXII lid 7 Wet werk en zekerheid (hierna: Wwz) en artikel 2 lid 1 van het Besluit.