ECLI:NL:GHARL:2016:9816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
WAHV 200.163.453
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor snelheidsovertreding met beroep op ne bis in idem beginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie van € 102,- opgelegd aan de betrokkene, die als kentekenhouder verantwoordelijk werd gehouden voor een snelheidsovertreding op 18 december 2013. De overtreding vond plaats op de Vliegveldweg te Beek, waar de betrokkene's echtgenoot als bestuurder van het voertuig de maximumsnelheid met 13 km/h overschreed. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene stelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om de sanctie te matigen, onder andere door te wijzen op het ne bis in idem beginsel, omdat op dezelfde dag en locatie een tweede sanctie was opgelegd voor een snelheidsovertreding van 15 km/h. Het hof oordeelde echter dat de twee overtredingen niet als dezelfde gedraging konden worden beschouwd, aangezien ze meer dan 10 uur uit elkaar lagen. Het hof bevestigde dat de betrokkene verantwoordelijk was voor het naleven van de verkeersregels en dat de omstandigheden ter plaatse niet voldoende waren om de sanctie te matigen. De betrokkene's argumenten over de onduidelijkheid van de verkeersborden en de administratieve kosten werden eveneens afgewezen. Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter en handhaafde de opgelegde sanctie.

Uitspraak

WAHV 200.163.453
6 december 2016
CJIB 178673119
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 31 december 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Op 22 mei 2015 is nog een schriftelijk stuk van de betrokkene ontvangen.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 102,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto) wegen buiten bebouwde kom, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 december 2013 om 12.05 uur op de Vliegveldweg te Beek met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene betwist niet dat de gedraging is verricht met het op haar naam staande voertuig. De echtgenoot van de betrokkene, die ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig was, heeft het bewuste bord niet gezien en heeft als gevolg daarvan tot twee keer toe dezelfde overtreding op dezelfde plek en dezelfde dag begaan. De betrokkene verzoekt echter om clementie vanwege bijzondere omstandigheden. Er was sprake van exact dezelfde overtreding op dezelfde plaats en dezelfde dag, hetgeen ruimte zou moeten bieden voor analoge toepassing van het ne bis in idem beginsel. De verlaagde maximumsnelheid op deze weg buiten de bebouwde kom (die er niet extreem verkeersonveilig uitziet) is ongebruikelijk. Het is eveneens ongebruikelijk dat rappelborden ontbreken. De betrokkene en haar man hebben deze weg slechts een keer gebruikt om mensen op te halen die in de buurt van deze weg wonen en deze 4 mensen hebben allemaal niet gezien dat er een lagere snelheid gold. De kantonrechter is niet ingegaan op deze argumenten van de betrokkene.
De betrokkene is voorts van mening dat een geautomatiseerde administratieve afdoening van verkeersovertredingen er niet toe mag leiden dat de overtreder in zijn rechtsbescherming wordt beperkt. De rechter moet rekening houden met de beginselen van behoorlijk bestuur en er moet op grond van artikel 3:4 Awb een belangenafweging plaatsvinden. Op grond van artikel 6 EVRM mag de rechter dus niet slechts marginaal toetsen of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de opgelegde sanctie evident in geen verhouding meer staat tot de ernst van de gedraging, zoals de kantonrechter heeft gesteld.
De betrokkene is voorts van mening dat de WAHV niet de vereiste wettelijke grondslag biedt om administratiekosten bij de overtreder in rekening te brengen.
3. Naast deze sanctie is onder CJIB-nummer 178673092 een sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd, die betrekking heeft op de gedraging "overschrijding maximum snelheid op (auto) wegen buiten bebouwde kom, met 15 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 december 2013 om 22.41 uur op de Vliegveldweg te Beek. Ook in die zaak is hoger beroep ingesteld door de betrokkene. Het hof doet heden eveneens uitspraak in die zaak (kenmerk WAHV 200.172.493), bij separaat arrest. Het hof begrijpt overigens dat het in onderhavige zaak ingekomen schrijven van 22 mei 2015 dient te worden aangemerkt als het beroepschrift in de zaak WAHV 200.172.493 en zal dat schrijven aldus opvatten, met dien verstande dat het hof de in beide zaken aangevoerde argumenten in onderling verband en samenhang zal bezien.
4. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
5. Op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze sterk tariefmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
6. De betrokkene verwijst naar artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de voor een betrokkene nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De betrokkene stelt hierbij dat de sancties onder meer moeten worden getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7. Het hof overweegt in dit kader dat in artikel 9, tweede lid onder b, van de WAHV is opgenomen dat beroep kan worden ingesteld ter zake dat de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is gelet op het voorgaande aan te merken als een van de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, die reden kunnen zijn te oordelen dat het opleggen van een sanctie niet billijk is of die tot matiging van de sanctie moeten leiden.
8. De betrokkene heeft een beroep gedaan op analoge toepassing van het beginsel van ne bis in idem. Het hof heeft ook ter zake van administratiefrechtelijke sancties die ingevolge de WAHV worden opgelegd aanvaard dat niemand tweemaal behoort te worden gesanctioneerd voor dezelfde gedraging. Het beroep op het ne bis in idem beginsel slaagt echter niet. Uit de stukken blijkt dat de onder 3. aangehaalde beschikking is opgelegd voor een snelheidsoverschrijding op dezelfde plaats en locatie, maar dan meer dan 10 uur later, te weten om 22.41 uur. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat sprake is van één en dezelfde gedraging. Dat aan de betrokkene op één dag twee sancties zijn opgelegd wegens twee snelheidsovertredingen op dezelfde locatie, is op zichzelf genomen geen aanleiding voor matiging. Het enkel verrichten van een gedraging als de onderhavige rechtvaardigt reeds de oplegging van een sanctie. Voor analoge toepassing van het ne bis in idem beginsel bestaat dan ook geen aanleiding.
9. Met betrekking tot het verweer van de betrokkene dat de situatie ter plaatse ten aanzien van de geldende maximumsnelheid onduidelijk was, oordeelt het hof als volgt. Het is de verantwoordelijkheid van een automobilist om oplettend te zijn op aanwezige bebording en zijn rijgedrag te conformeren aan de geldende verkeersregels. Indien de bestuurder (en diens medepassagiers) geen bord A1 waarop de voor hem geldende maximumsnelheid werd aangegeven heeft gezien, is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Dat uit het uiterlijk van de betreffende weg niet kon worden afgeleid dat sprake was van een 60-km weg, maakt dit niet anders, evenmin als de omstandigheid dat ter plaatse geen rappelborden zouden hebben gestaan. Voor zover de betrokkene voor wat betreft de plaatsing van de borden A1 (of het ontbreken van rappelborden) een beroep doet op het bepaalde in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), overweegt het hof dat de bepalingen in het BABW zijn gericht tot de wegbeheerder en dat het niet ter beoordeling van de individuele weggebruiker staat of een verkeersteken terecht en overeenkomstig de voorschriften is geplaatst. Weggebruikers kunnen aan die regels derhalve geen rechten ontlenen. Dat brengt mee dat niet uit de enkele omstandigheid dat van die regels zou zijn afgeweken al volgt dat er sprake is van een onduidelijke situatie. Het verweer van de betrokkene slaagt derhalve niet.
10. Het hof ziet gelet op het voorgaande in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding de opgelegde sanctie achterwege te laten dan wel te matigen.
11. Ten aanzien van de motivering van de beslissing van de kantonrechter stelt het hof voorop dat de kantonrechter niet is gehouden om op alle door een betrokkene aangedragen verweren te responderen. Uit de motivering van de kantonrechter blijkt voldoende dat de door de betrokkene aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken. Dat de kantonrechter niet expliciet op de door de betrokkene aangedragen argumenten is ingegaan, houdt niet in dat er sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klacht over het motiveringsgebrek moet worden afgewezen en dat de beslissing van de kantonrechter op dit punt in stand kan blijven.
12. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval gelet op al het voorgaande geen sprake van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld, zodat geen aanleiding bestaat de sanctie te matigen of in zijn geheel achterwege te laten.
13. Naar aanleiding van de bezwaren van de betrokkene tegen de administratiekosten wijst het hof op zijn uitspraak van 15 juni 2012 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480), waarbij het hof heeft geoordeeld dat geen wettelijke bepaling in de weg staat aan het in rekening brengen van administratiekosten bij het opleggen van een administratieve sanctie. Evenmin zijn de administratiekosten in strijd met internationale regelgeving. Hetgeen de betrokkene in deze zaak heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot een ander oordeel daaromtrent.
14. Ten aanzien van de hoogte van de administratiekosten overweegt het hof als volgt. Bij de Regeling vaststelling administratiekosten 2012 (Stcrt. 20096, 28 september 2012) is bepaald dat de administratiekosten per 1 oktober 2012 € 7,- per sanctie bedragen. In de toelichting bij deze regeling schrijft de Minister van Veiligheid en Justitie dat dit tarief is gebaseerd op de integrale kostprijs van het inningsproces, waarbij directe en indirecte kosten die het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) maakt bij de inning worden doorbelast.
15. Voor zover de betrokkene heeft betoogd dat de doorberekende administratiekosten hoger zijn dan de daadwerkelijk voor de inning gemaakte kosten overweegt het hof dat het hof niet bevoegd is te toetsen of het krachtens de WAHV bij ministeriële regeling vastgestelde tarief voor de administratiekosten al dan niet redelijk is. Het is de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen (artikel 11 van de Wet algemene bepalingen). Het hof zal daarom voorbijgaan aan deze klacht van de betrokkene.
16. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.