4.16De Rechtbank heeft met betrekking tot deze onderdelen in haar uitspraak het volgende overwogen en geoordeeld (waarbij voor eiseres moet worden gelezen: belanghebbende, en voor verweerder: de Inspecteur):
“26. Eiseres stelt subsidiair dat sprake is van fiscale discriminatie omdat het gebruik voor elektriciteitsproductie van uit het buitenland afkomstige kolen wel en van in Nederland gewonnen aardgas niet met kolenbelasting wordt belast. Volgens eiseres leidt dit tot schending van artikel 110 van het VWEU en/of schending van het door de EU met Rusland, Zuid-Afrika en Colombia gesloten handelsverdragen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 110 VWEU faalt aangezien deze bepaling niet ziet op producten die rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd. Weliswaar worden binnen de EU kolen gewonnen (Duitsland en Polen), maar de door eiseres gebruikte kolen zijn afkomstig uit landen buiten de EU en rechtstreeks in Nederland in het vrije verkeer van de EU gebracht.
27. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat de heffing van belasting ten aanzien van uit Rusland, Zuid-Afrika en Colombia afkomstige kolen in strijd is met:
- de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese gemeenschappen en hun lidstaten en de Russische federatie, anderzijds; Pb 1997 L 327.
- de Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds; PB 2012 L 354.
- de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds (Trb. 2000, 45; goedkeuringswet in Stb 2001/152).
Nu in Nederland geen kolen worden gewonnen treft de afschaffing van de vrijstelling van kolenbelasting uitsluitend ingevoerde kolen. Geen heffing vindt plaats ten aanzien van in Nederland gewonnen aardgas, dat eveneens voor de productie van elektriciteit wordt gebruikt. Omdat het volgens eiseres gaat om gelijksoortige of in ieder geval vergelijkbare producten vindt indirecte discriminatie plaats van de uit genoemde landen (voor Colombia vanaf 1 augustus 2013) afkomstige kolen. Eiseres stelt dat de bepalingen in het Partnerschapsverdrag en de Handelsovereenkomsten (hierna aangeduid als de overeenkomst met het betreffende land) ertoe leiden dat uit de betreffende landen afkomstige kolen een met artikel 110 WVEU vergelijkbare bescherming verdienen.
28. Artikel 11, eerste lid, van de Overeenkomst met Rusland luidt:
”De uit het grondgebied van een partij herkomstige producten die op het grondgebied van de andere partij worden ingevoerd, worden direct noch indirect onderworpen aan enige interne belastingen of andere interne heffingen die hoger zijn dan die welke direct of indirect op soortgelijke binnenlandse producten van toepassing zijn.”
29. In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Preambule
(…)
Partijen verbinden zich tot het eerbiedigen en versterken van politieke en economische vrijheden
(…)
Dit hing samen met de wens om reeds vanaf inwerkingtreding van onderhavig akkoord zoveel als mogelijk GATT-conforme behandeling te krijgen, wat onder andere resulteerde in een meer GATT-conforme vrijwarings-clausule. In de preambule wordt dan ook verwezen naar de beginselen die zijn vervat in de GATT.
(…)
Verder is overeengekomen (artikel 11, Oekraïne 15), dat produkten afkomstig uit het grondgebied van de andere partij niet zullen worden gediscrimineerd door middel van hogere interne belastingen/heffingen. Ook mogen produkten van het grondgebied van de andere partij niet op enige andere manier worden gediscrimineerd (bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoop). Dit betreft de verplichting van nationale behandeling van goederen zoals vastgelegd in artikel III GATT."
MvT, Kamerstukken II, 1995/1996, 24 427, nr. 3, blz. 5,6 en 9
30. Artikel 21 van de Overeenkomst met Colombia luidt:
“Nationale behandeling
1. Elke partij kent ten aanzien van goederen van een andere partij nationale behandeling toe, overeenkomstig artikel III van de GATT 1994, inclusief de aantekeningen daarbij. Hiertoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en tot een integrerend deel van deze overeenkomst gemaakt.
2. Voor de duidelijkheid bevestigen partijen dat onder nationale behandeling wordt verstaan, met betrekking tot overheden en autoriteiten op alle bestuursniveaus, een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die de desbetreffende overheid of autoriteit geeft aan soortgelijke, rechtstreeks concurrerende of substitueerbare binnenlandse goederen, waaronder goederen van oorsprong uit het bevoegdheidsgebied van die overheid of autoriteit.”
31. Artikel III, lid 2 van de GATT luidt:
“2. The products of the territory of any contracting party imported into the territory of any other contracting party shall not be subject, directly or indirectly, to internal taxes or other internal charges of any kind in excess of those applied, directly or indirectly, to like domestic products. Moreover, no contracting party shall otherwise apply internal taxes or other internal charges to imported or domestic products in a manner contrary to the principles set forth in paragraph 1.”
32. Artikel 21 van de Overeenkomst met Zuid Afrika luidt:
“Fiscale maatregelen
1. De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen de producten van de ene partij en de producten van oorsprong uit het grondgebied van de andere partij.
2. Het bedrag van de indirecte binnenlandse belastingen dat wordt terugbetaald bij de uitvoer van producten naar het grondgebied van een van de partijen mag niet hoger zijn dan het bedrag aan indirecte belastingen dat rechtstreeks of onrechtstreeks op deze producten was geheven.”
33. De rechtbank zal allereerst onderzoeken of de door eiseres genoemde bepalingen van de tussen de EU (of haar rechtsvoorgangers) gesloten overeenkomsten met Rusland, Zuid- Afrika en Colombia rechtstreekse werking hebben. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geest, de opzet en de bewoordingen van de betrokken overeenkomst (vergelijk het arrest van het HvJ 20 mei 2010, C-160/09, Katsivardas). Een dergelijke bepaling heeft rechtstreekse werking indien zij, gelet op haar bewoordingen en op het doel en de aard van de overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst voor uitvoering of werking waarvan geen verdere handeling is vereist (rechtsoverweging 21 van zaak C-265/03, Igor Simutenkov/Ministerio de Educación y Cultura).
34. Uit de tekst van artikel 11 van de Overeenkomst met Rusland en artikel 21 van de Overeenkomst met Zuid-Afrika blijkt dat de betreffende bepaling elke partij bij deze overeenkomst, waaronder ook Nederland, in duidelijke, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijke bewoordingen verbiedt om over producten die herkomstig zijn uit het grondgebied van de ene partij en die op het grondgebied van de andere partij worden ingevoerd een belasting te heffen die hoger is dan de belastingheffing op soortgelijke binnenlandse producten. Een dergelijke regel van gelijke behandeling legt een nauwkeurig bepaalde resultaatsverplichting op en is naar zijn aard geschikt om door een justitiabele voor de nationale rechter te worden ingeroepen ten behoeve van een verzoek om discriminerende bepalingen buiten toepassing te laten, zonder dat daarvoor nadere uitvoeringsmaatregelen vereist zijn. Dat geldt ook voor artikel 21 van de Overeenkomst met Colombia, nu uit de tekst van dit artikel blijkt dat de verdragsluitende partijen een verbod op directe of indirecte discriminerende heffing op de invoer van producten gelijksoortig aan nationale producten (“like domestic products”) hebben willen treffen dat gelijk is aan het verbod zoals dat in artikel III, lid 2, van het GATT is geformuleerd. In zoverre wijkt deze situatie af van die in het arrest van het HvJ van 12 december 1995 (C-469-93, Chiquita), waarin het HvJ een rechtstreeks beroep op artikel III (dus zonder verwijzing via een verdrag) van het GATT afwees.
35. Het vorenstaande betekent dat eiseres zich rechtstreeks kan beroepen op voornoemde verdragsbepalingen. Voor een geslaagd beroep op fiscale discriminatie is dan nog nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat de ingevoerde kolen en het in Nederland gewonnen aardgas in die mate gelijksoortig zijn dat een heffing die beperkt blijft tot kolen discriminerend werkt. Zij bepleit daarbij dat de hiervoor genoemde bepalingen in de overeenkomsten met Rusland, Zuid-Afrika en Colombia moeten worden opgevat in de zin van artikel 110 VWEU, met inbegrip van zijdelingse bescherming als bedoeld in de tweede volzin van dit artikel.
36. De rechtbank is van oordeel dat kolen en aardgas geen soortgelijke producten zijn in de zin van de overeenkomsten of van artikel 110 VWEU, ondanks het feit dat het beide energiedragers zijn. Zij verschillen immers niet alleen fysiek zeer aanzienlijk van elkaar, maar ook ten aanzien van de mate waarin bij de verbranding milieuvervuilende stoffen vrijkomen. Anders dan in artikel 110 VWEU, is in de betreffende artikelen van de overeenkomsten met Rusland, Zuid-Afrika en Colombia geen bepaling over zijdelingse bescherming van andere producten opgenomen. Uit de tekst van die artikelen kan dat ook niet worden afgeleid. Daar komt bij dat verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is. Het verbruik van kolen is immers in (veel) sterkere mate belastend voor het milieu dan het verbruik van aardgas. Gelet hierop moet het beroep van eiseres op fiscale discriminatie worden verworpen.”