Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004774-14
Uitspraak d.d.: 6 december 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 1 juli 2014- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011 met parketnummer 10-600150-09 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1969] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave verblijvende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
In eerste aanleg is verdachte bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011 ter zake van:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
feit 4: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 6: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 7: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd inverzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Dit gerechtshof heeft in hoger beroep bij arrest van 4 februari 2013 - met vernietiging van bovengenoemd vonnis - verdachte ter zake van feit 4 vrijgesproken en ter zake van de overige feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van het voorarrest. Verdachte is tegen dit arrest in cassatie gekomen.
De Hoge Raad bevond de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ontoereikend gemotiveerd en heeft bij arrest van 1 juli 2014 voormeld arrest vernietigd maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep voor het overige verworpen, en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn en dat het gerechtshof verdachte voor de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur veertien (14) maanden met aftrek van voorarrest. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Dorrestein, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep is reeds vernietigd door het eerdere arrest van het hof van
4 februari 2013. Na de cassatie van dit arrest staat nog slechts het tenlastegelegde onder
de feiten 1 en 2 ter beoordeling.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat: