Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene, ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig, voert in hoger beroep aan dat de sanctie ten onrechte is opgelegd. Voorts stelt de gemachtigde dat het bedrag van de sanctie tijdig is betaald. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde een bankafschrift overgelegd.
3. Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Nu in het onderhavige geval op kenteken is bekeurd en het kenteken in het kentekenregister op naam van [betrokkene] staat geregistreerd, is de sanctie (terecht) aan hem opgelegd. Dat [gemachtigde] ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig was, doet hieraan niet af.
4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, WAHV kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie. Aangezien de inleidende beschikking aan [betrokkene] is gericht, kan alleen deze persoon beroep instellen en niet de bestuurder van het voertuig. Nu [gemachtigde] , als bestuurder van het voertuig van de kentekenhouder, beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking is hij in de onderhavige procedure terecht als de gemachtigde van de betrokkene aangemerkt.
5. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan, gelet op artikel 9, eerste lid, WAHV, beroep worden ingesteld door degene die administratief beroep heeft ingesteld, te weten [betrokkene] . Aan [gemachtigde] komt derhalve geen zelfstandig beroepsrecht toe. Gelet op artikel 11, eerste lid, WAHV moet zekerheid worden gesteld door de indiener van het beroepschrift. Indien er - zoals hier - van moet worden uitgegaan dat [gemachtigde] als gemachtigde namens de betrokkene beroep heeft ingesteld, is voor de vraag of al dan niet is voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling slechts de draagkracht van de betrokkene - als degene die in juridisch opzicht het beroepschrift heeft ingediend - bepalend. Dat [gemachtigde] de bestuurder van het voertuig was en feitelijk het beroepschrift heeft ingediend, doet daaraan niet af. Hij kan weliswaar als gemachtigde van de betrokkene worden aangemerkt, maar zijn draagkracht is niet bepalend bij de beoordeling of kan worden voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling.
6. Artikel 6:17 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebben stukken in ieder geval aan de gemachtigde toezendt.
7. In het dossier bevindt zich een afschrift van een op 28 oktober 2014 door de officier van justitie verzonden brief waarin wordt gewezen op de verplichting tot zekerheidstelling. Deze brief is verzonden aan zowel de betrokkene als aan de gemachtigde. In een herinneringsbrief van 14 november 2014 heeft de officier van justitie de gemachtigde opnieuw gewezen op de verplichting tot zekerheidstelling van het volledige sanctiebedrag alsmede de administratiekosten. Gelet op voormelde zekerheidsbrieven had uiterlijk op 28 november 2014 zekerheid gesteld moeten zijn. Blijkens door de advocaat-generaal ingewonnen inlichtingen is het bedrag eerst op 26 augustus 2015 op de rekening van het CJIB bijgeschreven.
8. In voormelde zekerheidsbrieven is onder meer het volgende vermeld:
''Ik wijs u er op dat u op grond van artikel 11 Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften verplicht bent zekerheid te stellen. Om aan deze verplichting te voldoen, moet u binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling het bedrag van de beschikking - inclusief de administratiekosten, maar zonder eventuele verhogingen - hebben betaald. (…).
Het bedrag van de beschikking moet u overmaken naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).(…).''
9. De gemachtigde heeft - naar aanleiding van een telefonisch advies van een medewerker van de CVOM - in reactie op de tweede zekerheidsbrief bij schrijven d.d. 17 november 2014 gesteld dat hij niet in staat is om zekerheid te stellen omdat hij in een schuldhulptraject zit. De gemachtigde heeft bij dit schrijven een beschikking van de rechtbank, waarbij voor de gemachtigde een bewindvoerder is aangewezen, alsmede een bankafschrift overgelegd.
10. Door de kantonrechter is in het geheel niet gereageerd op het door de gemachtigde opgeworpen draagkrachtverweer. Gelet op hetgeen onder 5. is overwogen is de draagkracht van de gemachtigde niet bepalend bij de beoordeling of kan worden voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling. Desalniettemin is het hof van oordeel dat van de kantonrechter mag worden verwacht dat hij in een geval als het onderhavige - waarin is gebleken dat de gemachtigde naar aanleiding van de zekerheidsbrieven in de veronderstelling verkeert en op basis van de tekst van de hem toegezonden brief ook kon verkeren dat hij verplicht is om zekerheid te stellen - de gemachtigde hierover informeert en de betrokkene vervolgens een nadere termijn gunt om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de gemachtigde kennelijk na ontvangst van de zekerheidsbrieven telefonisch contact met de CVOM heeft opgenomen en naar aanleiding van dit gesprek een onderbouwd draagkrachtverweer heeft ingediend.
11. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
12. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de gemachtigde heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 52,20 ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v.).