Uitspraak
[verzoeker],
Hago,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De tussen partijen vaststaande feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grief II in principaal hoger beroepwordt opgekomen tegen hetgeen de kantonrechter onder 5.5 van de bestreden beschikking heeft overwogen, voor zover inhoudend:
“Nadat [verzoeker] door de bedrijfsarts weer arbeidsgeschikt is bevonden heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij aan [verzoeker] is medegedeeld dat zij op dat moment geen mogelijkheid zag om met [verzoeker] door te gaan vanwege veiligheid en gemis aan vertrouwen en omdat haar enige opdrachtgever kenbaar had gemaakt dat zij [verzoeker] niet meer op haar werklocaties wilde toelaten.”
Hago Rail Services heeft onweersproken gesteld dat Nedtrain reeds op de dag van het voorval door een eigen werknemer daarvan in kennis is gesteld. Pas daarna is zij door Hago Rail Services op de hoogte gebracht van het incident. De enkele omstandigheid dat de brief van Nedtrain pas op 4 maart 2016 aan Hago Rail Services is verzonden, maakt niet, zoals door [verzoeker] is aangevoerd, dat er sprake zou zijn van het samenspannen van Hago Rail Services en Nedtrain om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te komen.”
Nu Hago Rail Services onweersproken heeft gesteld dat Nedtrain haar enig opdrachtgever is, is het voor haar niet mogelijk [verzoeker] weer aan het werk te zetten in zijn eigen functie. Het is daardoor evenmin mogelijk [verzoeker] te herplaatsen in een andere (soortgelijke) functie of in een ander team. De werkzaamheden die verricht moeten worden vinden immers allemaal plaats op het terrein van Nedtrain. Er kan om die reden door Hago Rail Services geen invulling meer worden gegeven aan de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat het onder die omstandigheden van Hago Rail Services niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.”
grief VII in principaal hoger beroepwordt opgekomen tegen rechtsoverweging 5.10 van de bestreden beschikking, inhoudend dat de transitievergoeding € 2.059,79 bedraagt. Volgens [verzoeker] bedraagt de transitievergoeding € 3.436,- bruto.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat niet vast dat het handelen van [verzoeker] hem kan worden aangerekend. Op het moment dat [verzoeker] zijn collega heeft aangesproken was bij hem sprake van psychische problemen (een psychose), reden waarom reeds bij beschikking van 18 augustus 2014 is bepaald dat [verzoeker] verplicht moet worden opgenomen in een GGZ-instelling. [verzoeker] is die nacht ook daadwerkelijk gedwongen opgenomen en is voor langere tijd behandeld. Het handelen van [verzoeker] kan om die reden niet aan hem worden verweten.”
grief II in incidenteel hoger beroepwordt opgekomen tegen rechtsoverweging 5.4 van de bestreden beschikking, inhoudend: “
Van een oncoöperatieve houding van [verzoeker] nadat hij weer arbeidsgeschikt is geacht door de bedrijfsarts is niet gebleken. [verzoeker] heeft weliswaar niet ingestemd met een outplacementtraject, maar dit heeft hij gedaan omdat hij weer aan het werk wilde in zijn eigen functie. Vervolgens is door Hago Rail Services een procedure bij het UWV gestart om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te mogen opzeggen. Omdat dit is afgewezen heeft Hago Rail Services mediation opgestart. Dat dit niet tot resultaat heeft geleid kan niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen, nu het de insteek van Hago Rail Services was om een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken en [verzoeker] juist weer in zijn eigen functie aan het werk wilde.”
“Subsidiair heeft Hago Rail Services gesteld dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter is van oordeel dat deze grond het verzoek niet kan dragen. In de zinsnede “zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” ligt besloten dat de verstoring van de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam moet zijn. De kantonrechter is echter van oordeel dat hiervan niet is gebleken. [verzoeker] heeft zich weliswaar langere tijd niet als goed werknemer gedragen door zonder mededeling niet op zijn werk te verschijnen, maar zoals hierboven reeds is overwogen was er gedurende die periode sprake van een (opbouwende) psychose. Nadat [verzoeker] door de bedrijfsarts weer arbeidsgeschikt is bevonden heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij aan [verzoeker] is medegedeeld dat zij op dat moment geen mogelijkheid zag met [verzoeker] door te gaan vanwege veiligheid en gemis aan vertrouwen en omdat haar enige opdrachtgever kenbaar had gemaakt dat zij [verzoeker] niet meer op haar werklocaties wilde toelaten. Dat [verzoeker] vervolgens niet wilde meewerken aan het outplacementtraject en dat de mediation niet tot een oplossing heeft geleid, omdat [verzoeker] juist weer in zijn eigen functie aan het werk wilde, kan niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van Hago Rail Services in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de collega’s van [verzoeker] niet langer met hem zouden willen samenwerken. Dit is weliswaar door Hago Rail Services gesteld, maar dit is door [verzoeker] uitdrukkelijk betwist. Het had vervolgens op de weg van Hago Rail Services gelegen haar stelling op dit punt nader te onderbouwen. Dit heeft zij echter nagelaten.”
niet: reizigers, hof) [D] , die hem vertelde dat collega's zich bedreigd en onveilig voelden door [verzoeker] , die zou eisen dat zij geld voor hem gingen pinnen en die een klauwhamer in zijn broeksband droeg.
"(…) waarbij een schoonmaakmedewerker van Hago (..) een andere schoonmaker heeft bedreigd. Collega's van Hago (…), een medewerker van NS en reizigers op het station waren hiervan getuige. De medewerker van NS heeft hiervan een getuigenverklaring opgesteld. Het incident was zodanig ernstig dat Hago (…) melding heeft gedaan bij de politie.
subsidiaireen transitievergoeding (van € 3.436,- bruto) verzocht, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf