Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.[de pleegouders1] ,
2.[de pleegouders2] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] .
3.De vaststaande feiten
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 december 2016.
8 april 2016 tot uiterlijk 12 december 2016.
4.De omvang van het geschil
8 april 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het gerechtshof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de GI in het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de GI het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] te ontzeggen c.q. het verzoek af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met
de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De ouders vinden dat zij - blijkens de 'Goed Genoeg Ouderschapslijsten' - ten aanzien van de basale zorg vooruitgang hebben geboekt. Gelet hierop had het voor de hand gelegen om het Ouder & Kind-traject langer te laten duren. De ouders volgen de rechtbank niet in haar conclusie dat zij niet bij machte zijn zich te richten op hun verzwaarde taak als opvoeder en te voorzien in wat de kinderen nodig hebben en het ook niet reëel is te verwachten dat zelfs bij verlenging van het Ouder & Kind-traject zulks tot voldoende verbetering leidt.
Dat de ouders niet voldoende leerbaar zijn en in staat zijn om het geleerde vast te houden en in handelen om te zetten, kunnen zij niet plaatsen in het kader van de stappen die zichtbaar zijn gemaakt in de opvoedvaardigheden.
is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanwezig zijn. Het is het hof gebleken dat sprake is van problematiek bij de ouders als ook bij de kinderen.
van zorg, als ook de (emotionele) beschikbaarheid van de ouders waarbij ook sprake is van onvoldoende toezicht op de kinderen. In toenemende mate wordt gesignaleerd dat ouders niet zelfstandig in staat zijn in te schatten wat de kinderen nodig hebben om op te groeien en het aangeleerde niet beklijft, zo geeft de GI aan. De GI verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de door [E] opgestelde 'Goed Genoeg Ouderschapslijsten', die, volgens de GI, een duidelijk beeld geven van de thuissituatie bij de ouders en daarmee duidelijk maken dat de thuissituatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet goed genoeg is om veilig en stabiel bij de ouders op te groeien.
met name ook van belang welke stappen de ouders in het Ouder & Kind-traject hebben gezet. Inzichtelijk dient te zijn wat er in die perioden is gebeurd door het geven van een concrete uiteenzetting van gebeurtenissen, feiten en omstandigheden met betrekking tot de opvoedsituatie bij de ouders, hun pedagogische vaardigheden en de (geboden) mogelijkheden om hierin verbetering aan te brengen. In eerste aanleg en tot aan de zitting van het hof zijn in dit kader door de GI overgelegd:
24 september 2015 en 12 januari 2016;
24 september 2015 en 12 januari 2016;
en met 26 januari 2016.
van de dag niet goed hebben opgehangen, terwijl ze deze, zo heeft de vader ter zitting uiteengezet, juist met hulp van een medewerker van [E] hadden opgehangen. De ouders hebben niet begrepen waarom ze de pictogrammen dan toch niet goed hadden opgehangen. De moeder geeft daarnaast aan dat zij slechts eenmaal een medische afspraak voor de kinderen heeft afgezegd en dat zij slechts een enkele keer niet naar een gesprek bij [F] is geweest. Dat dit vaker zou zijn gebeurd, zoals in de stukken wordt genoemd, wordt door haar met klem tegengesproken. De ouders hebben ter zitting van het hof verder nog aangegeven dat zij nog steeds niet op de hoogte zijn van de bezoekregeling met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , terwijl hen drie weken geleden door de GI is toegezegd dat de regeling per post aan hen zou worden toegezonden. In dit kader heeft de GI ter zitting aangegeven dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] elkaar vaker zien dan alleen tijdens de bezoekmomenten, nu de pleeggezinnen waar zij verblijven dit in onderling overleg met elkaar regelen. De ouders waren hiervan niet op de hoogte,
zo geven zij aan ter zitting. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de door de ouders genoemde concrete voorbeelden van miscommunicatie, tegenstrijdige berichten of verwarring onjuist zijn of door hen onjuist zijn geïnterpreteerd. Gelet ook op de wijze waarop de verslaglegging bij het hof is ingediend, begrijpt het hof echter wel dat het voor de ouders moeilijk te begrijpen is wat er van hen wordt verwacht. Het hof acht het dan ook in de eerste plaats van belang dat de ouders ter verbetering van die noodzakelijke communicatie een vast aanspreekpunt krijgen, waarbij het hof denkt aan een coach/vertrouwenspersoon, die voor hun de vertaalslag maakt van de bevindingen en verwachtingen van de hulpverlening naar de praktijk.
van [E] en de uitkomsten van het te verrichten persoonlijkheidsonderzoek van de ouders, duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. Op basis van de bij het hof bekende gegevens is het naar het oordeel van het hof nog te vroeg om daarover reeds een definitief oordeel te vellen.