ECLI:NL:GHARL:2016:9671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
WAHV 200.177.411
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake administratieve sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 3 juni 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had zijn post een maand laten doorzenden na zijn verhuizing, maar ontving de beslissing van de kantonrechter niet op het juiste adres. Het hof oordeelt dat de kantonrechter nader onderzoek had moeten doen naar het gewijzigde adres van de betrokkene, aangezien de griffier niet zonder meer gebruik kon maken van het adres in het beroepschrift. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de beslissing op het juiste adres was verzonden, wat betekent dat de beroepstermijn niet is aangevangen en het hoger beroep tijdig is ingesteld.

Het hof behandelt ook de kwestie van de zekerheidstelling die de betrokkene niet tijdig heeft voldaan. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om de opgelegde administratieve sanctie te voldoen. Het hof stelt vast dat de kantonrechter niet heeft gehandeld conform de wettelijke vereisten met betrekking tot de beoordeling van de financiële draagkracht van de betrokkene. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. Het hof concludeert dat de betrokkene in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn financiële situatie te onderbouwen, voordat er verdere stappen worden ondernomen.

Uitspraak

WAHV 200.177.411
2 december 2016
CJIB 168103813
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 3 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het verdere procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 3 juni 2015 aan de betrokkene toegezonden op het adres [adres] .
3. De betrokkene voert aan de beslissing van de kantonrechter niet te hebben ontvangen. Hij is in de maand juni verhuisd maar hij heeft zijn post een maand laten doorzenden. Hij zou de beslissing op zijn nieuwe adres hebben moeten ontvangen. In de nadere toelichting op het beroep voert de betrokkene aan dat hij weliswaar zijn verhuizing uit Leeuwarden niet heeft gemeld bij de rechtbank, maar dat hij er van mag uitgaan dat de rechtbank de GBA-gegevens gebruikt. Hij is op 28 februari 2015 naar [woonplaats] verhuisd.
4. Uit het dossier blijkt het volgende.
In zijn beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie heeft de betrokkene als adres waar hij bereikbaar is vermeld: " [adres] ".
De griffier van de rechtbank heeft op 23 mei 2015 een mededeling van de CVOM ontvangen dat het adres van de betrokkene gewijzigd is. Bijgevoegd is een schrijven van de CVOM, gedateerd 6 mei 2015, dat retour afzender is ontvangen wegens 'verhuist' (het hof begrijpt: verhuisd).
5. In verband hiermee kon de griffier van de rechtbank niet zonder meer gebruik maken van het adres in het beroepschrift, om een afschrift van de beslissing van 3 juni 2015 aan de betrokkene toe te zenden, maar had hij nader onderzoek moeten doen naar het adres van de betrokkene. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de beslissing van 3 juni 2015 naar het juiste adres is verzonden, zodat de beroepstermijn niet is aangevangen. Het hoger beroep is derhalve tijdig ingesteld.
6. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
7. De betrokkene voert aan dat hij reeds in 2014 heeft aangegeven dat hij niet in staat was een dergelijk bedrag zomaar te voldoen.
8. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
9. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
10. Dit brengt, ook gelet op het arrest van het hof van 17 februari 2014 (WAHV 200.133.496, ECLI:NL;GHARL:2014:1139) mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
11. Bij mededelingen van 26 augustus 2014 en 12 september 2014 is de betrokkene gewezen op de plicht om zekerheid te stellen. De betrokkene heeft gereageerd bij brief van 22 september 2014. Hij stelt dat en waarom hij niet in staat is zekerheid te stellen.
12. De kantonrechter heeft niet gehandeld als in rechtsoverweging 10. voorgeschreven. De beslissing van de kantonrechter dient gelet hierop vernietigd te worden. Het hof zal niet overgaan tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank omdat de kantonrechter, indien de zekerheid, voor zover van toepassing, is voldaan, slechts tot het volgende oordeel kan komen.
13. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
14. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 15 januari 2013 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 26 februari 2013. Het beroepschrift, gedateerd 4 maart 2014, is blijkens het op bijgaande kopie van de beschikking geplaatste stempel, op 7 maart 2014 bij de CVOM ontvangen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
15. De betrokkene heeft gesteld dat hij naar aanleiding van een arrest van dit hof uit 2014 heeft besloten om alsnog beroep in te stellen tegen de inleidende beschikking. Dit vormt echter naar het oordeel van het hof geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Niet valt in te zien dat de betrokkene niet zonder het arrest van het hof beroep kon instellen.
16. Gelet hierop heeft de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
17. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie daarom ongegrond verklaren.
18. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.